trouwen heb ik in een soort van werkroes
doorgeleefd. De eerste jaren van mijn trouwen heb ik "De roman van
Bernard Bandt" en "De bruidstijd van Annie de Boogh" geschreven. Dat
moest veelal gebeuren in den laten avond, en ik merkte wel, dat dit geen
gunstigen invloed op mijn werk had. Je schrijft dikwijls in een soort
van overspanning, en dikwijls moest ik den volgenden ochtend verscheuren
wat ik den vorigen avond laat geschreven had. Toen kwam de behoefte, mij
geheel aan de literatuur te kunnen wijden. Eerst was er een tijd dat ik
meende, een transactie te kunnen maken met de firma waarin ik werkte. Ik
was nl. in '93 lid van de firma geworden. Ik had voorgesteld, een
gedeelte van den dag te werken, en ik heb dat ook een tijdje lang
geprobeerd. Ik zou om vier uur weg gaan, maar dat gebeurde eenvoudig
niet, mijn eigen zaken gingen mij toch te veel ter harte om ze te laten
loopen. Ik bleef dus toch zitten tot half zes, zes uur. Eindelijk heb ik
tot mijn broer en mijn vader gezegd: ik ga er doodeenvoudig uit. En op 1
Januari 1905 heb ik dit ook gedaan. In den loop van het voorafgaande
jaar had mijn vader mij voorgesteld, om dan de redactie op mij te nemen
van "Elsevier". Dat was me natuurlijk aangenaam, want dat gaf meer
vastheid voor de toekomst. Ik was oorspronkelijk van plan ergens
driehoogachter te gaan leven en dan maar te schrijven. Maar dat behoefde
nu niet en ik kon er mij tenminste een beetje aangenamer doorslaan. Toen
bleek mij echter, dat ik mij in de laatste jaren wat overwerkt had, en
tweeeneenhalf jaar lang had ik erge moeite om te werken. In den loop van
1907 is dat pas overgegaan; toen heb ik wat langer vacantie kunnen nemen
en het af voelen trekken. Daarna heb ik een flinke werkperiode gehad, en
de twee deelen van mijn "Roman van een Gezin" kunnen schrijven, die in
1907--1909 in "Elsevier" zijn verschenen en daarna als boek.
Daarna ben ik langzamerhand overstelpt geworden met werk van geheel
anderen aard, in verband met het vereenigingsleven. Ik heb in 1905 met
een paar anderen de Vereeniging van Letterkundigen opgericht, en ik heb
dat met erg veel animo gedaan. Maar zij hebben mij dikwijls voor het
werk laten opdraaien, zal ik maar zeggen, want daar komt het toch op
neer. Ik was in den boekhandel en uitgeverij geweest en kende een
heeleboel toestanden van nabij en beter misschien dan de anderen. Ook
was ik meer gewoon practisch te werken, en zoo was ik als het ware
aangewezen om allerlei werk te doen voor
|