et is heel ondankbaar van me. Ik heb
toch zooveel om dankbaar voor te zijn ... Weet je: ik zou soms zoo gaarne
in eens naar God willen, zoo in eens!!!
--Toe, Amy, wind je niet zoo op!
--O, ik wou, dat ik zoo als jij was, zoo kalm. Je voelt je gelukkig?
Cecile knikte van ja, glimlachend. Amelie zuchtte; ze bleef even liggen
met haar hoofd tegen heur zusters schouder. Cecile kuste haar, maar
eensklaps schrikte Amelie:
--Stil, fluisterde zij; de meisjes kunnen hier komen. Ze ... ze hoeven
niet te zien, dat ik gehuild heb.
Opstaande, schikte zij voor den spiegel heur hoed, droogde voorzichtig
met den zakdoek haar voile af, plooide hare brides.
--Zoo, nu zullen ze het niet zien, zeide zij. Laten we maar naar binnen
gaan. Ik ben weer kalm. Je bent een lieve meid ...
Zij gingen in de kleine kamer.
--Kom meisjes, we moeten naar huis! sprak Amelie met eene, nog wat
vreemde stem.
--Heeft u gehuild, mama? vroeg Suzette, dadelijk.
--Mama was wat zenuwachtig om Jules! zeide Cecile snel.
VIII.
Cecile was alleen: de kinderen waren naar boven, om zich op te knappen
voor het diner. En ze zocht terug te zien hare verre perspectieven met
bleeken horizont; ze zocht zich de zilverige oneindigheid terug, die
door haar heen geschoten was als eene ontvangenis van licht. Maar het
warrelde haar te veel: een caleidoscoop van heel recente herinneringetjes:
de kinderen, Quaerts, Emerson, Jules, Suzette, Amelie. Vreemd, vreemd
was het leven ... Het uiterlijke leven, het komen en gaan van menschen om
ons heen; het klinken van woorden, die zij zeggen met stemmen van
vreemdheid; het eindeloos wisselen der verschijnselen; het schakelen van
die verschijnselen, het een aan het ander vreemd ook, het zijn van de
ziel ergens in ons, als een god _in_ ons, nooit te kennen voor
zichzelven in de essence van hemzelven. Dikwijls, zooals nu, scheen het
Cecile, dat alles, de aller-banaalste dingen, vreemd, zeer vreemd waren,
alsof er in het geheel niets banaals in de wereld was, alsof alles
vreemd was: de vreemde vorm en uiterlijkheid van een dieper leven, dat
in alles school, tot in het minste voorwerp toe, alsof alles zich maar
vertoonde met een schijnsel, masker van voordoen, terwijl daaronder het
eigenlijke was: de waarheid. Vreemd, zoo vreemd het leven ... Want het
scheen haar of ze, onder de heel-gewoonheid van die afternoon-tea, iets
heel ongewoons gezien had; wat, wist ze niet, zou ze niet kunnen
uitdrukken, zelfs niet kunn
|