-Ja, maar ik meen: dweep niet. En ... en hol ook zoo woest niet door,
om Godswil!
Hij zag tot haar op; hij zag het haar smeeken, met hare oogen, met de
uitdrukking van haar gelaat, met geheel haar, even voorover buigend,
staan. Hij zag het haar smeeken, zooals hij het haar hoorde doen, en
toen zag hij, dat zij hem liefhad. Eene lichte verrukking kwam over hem,
als daalde iets hoogs tot hem neer om hem te leiden. Hij verroerde zich
niet,--hij voelde hare hand trillen op zijn schouder--bang, die
verrukking bij de minste beweging te zullen doen vervliegen. Het kwam
geen oogenblik in hem op, haar te zeggen een woord van teederheid, of
haar te nemen in zijn armen en te drukken tegen zich aan: zij
verheerlijkte zich zoo voor zijn oog, dat zulk profaan verlangen ver van
hem af bleef. En toch voelde hij op dit oogenblik, dat hij haar liefhad,
maar zoo, als hij nog nooit had liefgehad, zoo geheel en alleen met het
edelste, dat in eene ziel, vaak voor zichzelve zelfs onzichtbaar,
verscholen is: voelde hij, dat hij haar liefhad met allernieuwste
gevoelens van reine jeugd en nieuwe frischheid en klare belangeloosheid.
En het werd hem, alsof dat alles een droom was, die niet was, een droom
van lichtgeweef om hem heen als met mazen van zonneschijn.
--Madonna! fluisterde hij. Vergeef me ...
--Beloof me dan ...
--Ik wil wel beloven, maar ik zal niet kunnen houden. Ik ben zwak ...
--Neen.
--O ja. Maar ik beloof en beloof mijn belofte te zullen pogen te houden.
Vergeeft u dan?
Zij knikte hem toe; zij wierp haar glimlach op hem neer als een straal.
Toen ging zij naar het kind, nam het in hare armen en bracht het tot
hem:
--Christie omhels hem en geef hem een zoen.
Hij nam het kind van haar over en het kuste hem op zijn voorhoofd, en
sloeg de armpjes om zijn hals.
--Le petit Jesus! fluisterde hij.
IV.
Zij bleven toen lang met elkander praten en er kwam niemand, die hen
stoorde. Het kind was weer gaan zitten bij het raam. De schemering begon
hare asch naar binnen te strooien. Zacht wit zag hij Cecile daar zitten,
in de melodie harer woorden van halve stem, die weldadig tot hem
aanklonken. Zij spraken over veel; over Emerson; over een gedicht van
Van Eeden, in den Nieuwen Gids; over hunne levensopvattingen. Hij had
een kop thee willen aannemen, alleen om haar zich te zien bewegen met de
weeke lijnen harer bevalligheid, staande voor het theetafeltje in den
hoek. In haar wit toilet, had zij iets van marmer,
|