Dolf was.
--Ik ben het, tante; Jules ...
Zij herkende, vroeg hem, hoe hij hier kwam, wat er was en of hij niet
wist, dat zij ziek was.
--Ik wist het, maar ik moest u spreken. Ik kwam u spreken over ... hem ...
--Hem?
--Over Taco. Hij vroeg mij het u te zeggen. Hij kon u niet schrijven,
zei hij. Hij gaat een groote reis doen, met zijn vriend uit Brussel; hij
blijft heel lang weg en hij wou ... hij wou afscheid van u nemen.
--Afscheid?
--Ja, en hij vroeg mij het u te vragen, of hij u nog eens zien mocht.
Zij had zich half opgericht en zag den jongen wezenloos aan. In eene
seconde gingen de herinneringen door haar brein van den langen blik,
dien Jules vreemd op haar geslagen had, toen zij Quaerts voor het eerst
gezien had, toen zij, koel, op een laatdunkenden afstand, tot hem
gesproken had: Heeft u familie in den Haag? Heeft u een betrekking?
Sport? O!...
De herinneringen van Jules' spelen op de piano van Rubinsteins romance
in es, van de extaze zijner fantazie: de glanzende regenbogen en de
engel-wordende zielen.
--Afscheid? herhaalde zij.
Jules knikte.
--Ja tante, hij gaat weg, voor zoo lang.
Hij had zelve kunnen huilen en huilen was ook in zijne stem, maar hij
wilde niet en alleen werden zijne oogen vochtig.
--Hij vroeg mij, het u te vragen, herhaalde hij moeilijk.
--Of hij afscheid kan nemen?
--Ja, Tante.
Zij antwoordde niet, maar bleef voor zich uit turen. Om haar heen begon
eene leegte zich uit te meten, met perspectieven van oneindigheid. Het
was als een schaduwbeeld van hunnen avond van verrukking, maar het
lichtstraalde niet uit die schaduw.
--Leegte ... sprak zij tusschen hare lippen.
Wat tante?
Zij had hem willen vragen of hij nog als vroeger bang was voor leegte in
zich, maar eene zachtheid van medelijden, een week gevoel, als eene
verzoeting van de bitterheid, die zoo vol in haar was, weerhield haar.
--Afscheid? herhaalde zij, met een glimlach van weemoed, en groote
tranen vielen zwaar, drop, op drop, op hare, in elkaar gewrongen,
vingers neer.
--Ja, tante ...
Hij kon zich niet meer inhouden: een enkele snik hokte in zijne keel,
maar hij kuchte even na, om te doen gelooven, dat het geen snik was.
Cecile sloeg haar arm om zijn hals.
--Je houdt heel veel van ... Taco, niet waar? vroeg ze en het trof haar,
dat het de allereerste maal was, dat zij dien naam uitsprak, want zij
had Quaerts nooit zoo genoemd: zij had nooit een naam tegen hem gezegd.
Nu antwo
|