ordde hij niet, maar hij voegde zich in haren arm, in hare
omhelzing en begon te weenen.
--Ja, ik kan u niet zeggen, hoeveel! begon hij.
--Ik weet het! sprak ze en ze dacht aan de regenbogen en de engelen; hij
had gespeeld als uit hare eigen ziel.
--Mag hij komen? vroeg Jules trouw gedachtig aan wat hem was opgedragen.
--Ja.
--Hij vraagt, of hij van avond komen mag?
--Goed.
--Tante, gaat hij weg om ... om ...
--Om wat, Jules?
--Om u; omdat u niet van hem houdt en niet met hem trouwen wil? Mama
zegt dat ...
Zij antwoordde niet; zij snikte, haar hoofd op Jules' hoofd.
--Is het zoo, tante? Neen, nietwaar...?
--Neen.
--Maar waarom dan?
Zij richtte zich in eens op, zich winnende en zag hem vast aan.
--Hij gaat weg, omdat hij weg moet, Jules. Ik, kan je niet zeggen,
waarom. Maar wat hij doet, is goed. Alles wat hij doet, is goed.
De jongen zag haar roerloos aan, met groote natte oogen, vol
verwondering.
--Is goed? herhaalde hij.
--Ja. Hij is beter dan een van ons allen. Als je van hem houden blijft,
Jules, zal je dat geluk aanbrengen, zelfs al ... al zie je hem niet meer.
--Gelooft u? glimlachte hij. Brengt hij geluk aan? Zelfs dan ...
--Zelfs dan ...
Zij hoorde zich aan, terwijl zij zoo sprak; het was haar of een ander
sprak; een ander, die niet alleen Jules troostte, maar ook haarzelve en
die haar misschien kracht zou geven afscheid van Taco te nemen zooals
het goed zou zijn: zonder wanhoop.
IV.
--U gaat dus een lange reis maken? vroeg ze.
Hij zat over haar, roerloos, met eene smart over zijn gelaat. Zij was
uiterlijk zeer kalm, alleen was er een weemoed in haren blik en hare
stem; in haar wit toilet, met de echarpe, die haar voor de voeten viel,
lag zij achterover in de drie kussentjes der roze moire chaise-longue;
de punten van hare schoentjes verloren zich in de witte schapen vacht.
Voor haar op het tafeltje lag een groote bouquet losse rozen, roze,
witte en gele, met een breed lint samengestrikt. Hij had ze haar
meegebracht en zij had ze nog niet in eene vaas gezet. Er was veel
kalmte om hen heen; de exquize atmosfeer van het boudoirtje scheen de
zelfde.
--Zeg me, doe ik u niet erg verdriet? vroeg hij, met die smart in zijne
oogen, zijne oogen, die zij nu zoo goed kende.
Zij glimlachte.
--Neen ... sprak ze. Ik zal eerlijk zijn met u. Ik heb verdriet gehad, ik
heb het nu niet meer. Ik heb me voor de tweede maal bestreden en ik heb
mezelve overwonnen
|