evens, tusschen onze beide zielen, eene
ontmoeting van geluk geweest, die eene bizondere zaligheid, eene
bizondere gunst van den hemel was. Gelooft u dat ook niet? O, als ik
maar de woorden had u te zeggen hoe dankbaar ik in mijn innigste ziel
ben voor dat geluk. Als ik ooit later op mijn leven terugzie, dan zal ik
er altijd tusschen veel leelijks en zwarts dat geluk in blijven zien,
als een ster van licht. Wij hebben dat zoo gekregen: een geschenk van
licht. En ik durf u te vragen of u met mij dat geschenk bewaren wil, als
iets heiligs.
"Zullen wij dat kunnen doen, als ik u blijf bezoeken? O, u zeker, ik
twijfel niet aan u, u zal sterk zijn en het heilig bewaren, ons heilig
geluk, vooral omdat u al gestreden heeft, zooals uzelve mij op onzen
heiligen avond toevertrouwde. Maar, ik, zal ik ook sterk kunnen zijn,
vooral nu ik weet, dat u gestreden heeft? Aan mij twijfel ik, aan mijn
eigen kracht; voor mijzelven ben ik bang! Er is iets wreeds in mij, iets
vernielzuchtigs, iets van een barbaar. Als jongen had ik er plezier
in mooie dingen en kunstvoorwerpen te vernielen, ze te kerven en te
bezoedelen. Verleden had Jules mij wat rozen gebracht, op mijn kamer;
's avonds, toen ik alleen zat, mijmerend over u en over ons geluk--zelfs
op dat oogenblik--frommelden mijne vingers aan een roos, die uitbladerde,
en toen ik die eene roos ontbladerd zag, was het in mij eene wreedheid
om ze allen te ontbladeren, en ik verfrommelde ze allemaal. Ik noem u
maar een klein bewijs op, omdat ik u geen groote bewijzen noemen wil,
uit ijdelheid, opdat u niet wete, hoe slecht ik ben. Ik ben bang voor
mezelven. Als ik u weer zag, en weer zag, en weer, wat zou ik gaan
gevoelen en denken en willen, zonder te willen? Wat zou sterker in mij
zijn, mijn ziel of mijn beest? Vergeef me, dat ik mijn angst u bloot leg
en minacht mij er niet om. Tot nog toe heb ik _niet_ gestreden in onze
heilige wereld van geluk. Ik heb u gezien, veel gezien voor ik u kende;
ik heb u geraden, zooals u was; ik heb u mogen spreken, ik heb u mogen
liefhebben met mijn ziel alleen: ik smeek u, o laat het zoo blijven.
Laat me mijn geluk zoo blijven bewaren, heilig, duizendmalen heilig! Ik
vind het nu waard geleefd te hebben, nu ik dat gekend heb: geluk, het
hoogste: En voor den strijd, die waarschijnlijk zou komen en dat heilige
bezoedelen zou, ben ik bang.
"Gelooft u mij, als ik u zweer, veel over dit alles te hebben nagedacht;
gelooft u mij, als ik u zweer, dat ik lijd bij d
|