de zij verrukt.
Hij bleef stil en zij hield hem zacht vast in hare omarming.
--Ik dank je, sprak ze, dat je me dit geleerd hebt en me geleerd hebt
zoo gelukkig te zijn als we zijn en niet anders. Zie je, toen ik nog
leefde, toen ik een mensch was, een vrouw, meende ik al geleefd te
hebben, voor ik je ontmoette, want ik had een man gehad en ik had
kinderen van wie ik heel veel hield. Maar ik leerde pas het leven van
jou, het leven zonder egoisme en zonder verlangen; ik leerde dat van je
dezen avond, of ... dezen dag, wat is het? O, je hebt me het leven
gegeven en het geluk, en alles! En ik dank je, ik dank je! Zie je, je
bent zoo groot en zoo sterk en zoo klaar en je hebt me gedragen naar je
eigen Geluk, dat ook het mijne moest zijn, maar dat zoo hoog boven me
was, dat ik het zonder je nooit bereikt zou hebben! Want er was een
grens voor me, die er niet voor jou was. Zie je, toen ik nog mensch
was--en zij lachte, terwijl zij hem vaster nam--had ik een zuster en die
voelde ook, dat ze een grens had tusschen haar en haar geluk, en ze
voelde, dat ze dien grens niet kon overschrijden en was daar zoo
ongelukkig om, dat ze vreesde gek te zullen worden. Maar ik, ik weet het
niet: ik droomde, ik dacht, ik hoopte, ik wachtte, o ik wachtte en toen
ben je gekomen, en je hebt me dadelijk doen verstaan, dat je geen
mensch, geen man voor me mocht zijn, maar dat je meer voor me kon zijn:
mijn engel, o mijn heiland, die me in zijn arm nam en me over den grens
opdroeg naar zijn eigen hemel, waar hijzelve god was en mij madonna
maakte. O, ik dank je, ik dank je! Ik weet niet hoe ik je danken kan,
maar ik kan je alleen zeggen, dat ik van je hou, dat ik je aanbid, dat
ik mijn ziel neerleg aan je voeten. Blijf zoo en laat me je aanbidden,
terwijl je zoo knielt. Zoo mag ik je wel aanbidden, niet waar, terwijl
jezelve knielt? Zie je, ik moet je ook biechten, zooals je mij wel eens
deed,--ging zij voort, en zij kon nu niet anders dan biechten,--ik ben
niet altijd eerlijk tegenover je geweest, ik heb me wel eens moeten
voordoen als een madonna, terwijl ik toen nog gewoon vrouw was, vrouw,
die eenvoudig-weg van je hield. Maar ik was oneerlijk voor je eigen
geluk, niet waar? Je wilde mij zoo hebben, je was gelukkig als ik zoo
was en niet anders. En nu, nu kan je mij het ook vergeven, omdat ik mij
nu niet meer behoef voor te doen, omdat dat het verleden is, omdat dat
is afgestorven, omdat ikzelve ben afgestorven van mezelve, omdat ik nu
geen vro
|