uw en geen mensch meer ben voor mezelve, maar alleen dat wat je
me hebben wilt: madonna en schepsel van je, een atoom van je eigen
essence en goddelijkheid. Vergeef je me dus het verleden...? En mag ik
je danken voor mijn geluk, voor mijn hemel, mijn licht, o mijn God, voor
mijn geluk, mijn groot, onmetelijk groot geluk?
Hij was opgestaan, hij zette zich naast haar en nam haar zacht in zijn
armen.
--Is u gelukkig? vroeg hij.
--Ja, sprak zij, haar hoofd op zijn schouder leggende in eene zwijmeling
van glans. En jij?
--Ja, antwoordde ook hij en hij vroeg verder:
--En verlangt u nu ... niets anders?
--Neen, niets! stamelde zij. Ik wil niets dan dit, niets dan wat ik heb,
o niets, niets anders!
--Zweer me dat dan ... bij iets heiligs! vroeg hij.
--Ik zweer het je ... bij jezelven! zwoer zij.
Hij drukte haar hoofd weer neer op zijn schouder. Hij glimlachte en zij
zag niet, dat er weemoed was in zijn lach, want zij was verblind van
glans.
V.
Zij zwegen lang, zoo zittende. Zij herinnerde zich vele woorden gezegd
te hebben, ze wist niet meer welke. Om haar heen zag zij, dat het donker
was, met alleen dat geschemer van parelgrijs boven hunne hoofden, door
de zwarte takken door. Ze voelde, dat ze met haar hoofd op zijn schouder
lag; ze hoorde zijn adem. Iets als kilte liep haar langs de schouders,
niettegenstaande de warmte zijner omhelzing; ze trok de kant dichter om
haar hals en voelde, dat de bank, waarop zij zaten, wat vochtig van dauw
was.
--Ik dank je, ik heb je zoo lief, je maakt me zoo gelukkig, herhaalde
zij.
Hij zweeg, drukte zeer zacht, met enkel teederheid, haar tegen zich aan.
Heure laatste woorden klonken haar nog in de ooren nadat zij ze gezegd
had. Toen moest ze zich erkennen, dat ze niet spontaan waren geweest,
als alles wat zij hem te voren gezegd had, terwijl hij voor haar
geknield lag, met zijn hoofd aan hare borst. Zij had ze gezegd, om hun
stilzwijgen te vullen: vroeger had dit stilzwijgen haar nooit gehinderd,
waarom dan nu?
--Kom! sprak hij zacht en ze hoorde nog niet den weemoed zijner stem, in
dit enkele woord.
Zij stonden op en liepen verder. Hij dacht er aan, dat het laat was, dat
ze door dit pad naar huis zouden kunnen gaan: verder dacht hij aan veel
treurigs, dat hij niet had kunnen zeggen; het was alleen als schemering,
die om hem heen kwam na de verbinding van het Licht hunner hemelen van
zoo even. En hij moest voorzichtig zijn: het was hier zeer donker,
|