jn eenvoud voor
mij staan. Weet u waarom ik gelukkig ben?
--Analyzeer niet ... herhaalde zij bang.
--Neen, sprak hij, maar mag ik het zeggen zonder analyze?
--Doe dat niet, stamelde zij, want ... want ik weet het ...
Zij smeekte het, zeer bleek, met gevouwen vingers, die trilden. Het kind
sloeg acht op hen; het had zijn boek gesloten, het kwam naar zijne
moeder en zette zich op zijn plaatsje, met een blik van prille wijsheid
in zijne bleekblauwe oogjes.
--Dan gehoorzaam ik! sprak Quaerts met eenige moeite.
En zij zwegen beiden, hunne oogen vergroot als door den glans van een
vizioen. Om hen heen scheen het zacht te stralen, door de asch der
schemering heen.
V.
Zij had dien avond lang geschreven in haar dagboek, en ze liep nu de
kamer op en neer, hare handen gevouwen neerhangende, haar hoofd een
weinig gebogen, met een blik, die staarde. Er was ernst om haren mond.
Voor zich zag zij het vizioen; dat wat zij geraden had. Hij had haar
lief, met alleen zijne ziel, niet lief als eene vrouw die mooi is en
goed, maar hooger lief dan dat, lief met de fijnste zielezenuwtrillingen
van zijn mensch,--zijn eigenlijke--lief met de supreme Aandoening der
essence zijns wezens. Zoo voelde zij, dat hij haar liefhad, met
contemplatie en aanbidding, en zoo voelde zij het in waarheid door een
raadvermogen van sympathie dat hun elkanders in-wezen deed raden naar
waarheid. En dat was zijn geluk--zijn eerste, zooals hij zeide,--haar
zoo lief te hebben en niet anders. O zij begreep hem! Ze begreep zijne
illuzie, die hij zag in haar en ze wist nu, dat zoo ze hem in waarheid
lief wilde hebben, om hem en niet om zich, ze voor hem niets anders
mocht zijn en blijven dan illuzie, dan eene vrouw, die geen vleesch was,
die niets verlangde van de aarde, welke hij vond in andere vrouwen, die
alleen ziel zou wezen, zusterziel der zijne. En zooals ze het vizioen
zijner liefde voor zich zag, kalm en stralend, zoo zag ze ook voor zich
den eigen strijd, die haar wachtte: strijd met zichzelve, strijd met
haar eigen smart: smart, omdat hij zoo hoog van haar dacht en ze madonna
noemde, terwijl zij laag wilde zijn en slavin. Zij zou moeten schijnen,
die hij zag in haar, om zijn geluk, en die rol zou haar zwaar vallen,
want ze had hem lief met o zooveel eenvoud, met geheel haar vrouwewezen,
dat zich geheel wilde geven, zoo geven als eene vrouw zich slechts aan
een in haar leven geeft, wat en wie ze ook geven mocht daarvoor, uit
onwetendhe
|