id van zichzelve, en geven moge daarna in bitterheid en leed.
De uiterlijkheid van dien rol en de innerlijkheid van haar zijn: het
conflict daartusschen zou haar zwaar vallen, maar ze dacht aan die
zwaarte met een glimlach en met een geluk, stralende door haar hart,
want dien zwaren strijd zou ze strijden voor hem, ter wille van hem en
alleen voor hem. O, de weelde te lijden voor een, dien ze liefhad al ze
had hem; in zich gefolterd te zullen worden van verlangen, dat hij niet
tot haar komen zou met de omhelzing zijner armen en den zoen van zijn
mond, en te voelen, dat ze zoo gefolterd zou worden om zijn geluk, het
zijne! Te voelen, dat ze genoeg hem liefhad om tot hem te gaan met open
armen en hem den aalmoes zijner liefkoozingen vragen, maar ook te
voelen, dat ze hem meer liefhad dan dat en hooger, en--niet uit fierheid
en kuischheid, die toch nog egoisme zijn--maar alleen uit zelfopoffering
aan zijn geluk--niet vragen wilde en nooit vragen zou.
Pijn, pijn om hem! Een zwaard door hare ziel voor hem! Martyre te zijn
voor haar god, die op aarde niet gelukkig kon zijn, dan alleen in hare
marteling! En ze was door het leven gegaan, jaren lang, zonder tot op
dezen dag gevoeld te hebben, dat zulke weelde bestaan kan, niet als
verbeelding in verzen, maar als realiteit in haar hart. Ze was jong
meisje geweest en ze had hare dichters gelezen en wat zij rijmden over
liefde en ze had gemeend dat alles te begrijpen, fijn te begrijpen en
toch: zonder ooit het minste voorgeraden te hebben van het Gevoel zelve.
En--jonge vrouw was ze geweest, ze was gehuwd geweest, kinderen had ze!
Door haren geest flitste heur huwelijksleven in een bliksem van
herinneringen en ze bleef staan voor het portret van haren overleden
man, dat daar op een ezel stond in een draperie van somber peluche. Het
was een masker van heerschzucht: een streng fijn gelaat met scherpe
trekken als gegraveerd in fijn staal; koud-verstandige oogen met een
strakken portretblik: dunne, baardelooze lippen, beslist op elkaar
gesloten als een slot. Haar man! En ze woonde nog in het zelfde huis,
waar ze met hem gewoond had, waar ze hare vele gasten had moeten
ontvangen, toen hij minister was geweest van Buitenlandsche Zaken. Hare
recepties en diners schitterden als wereldsche tafereelen in haar geest
op en ze zag nog duidelijk het oog weer van haren man, die in een korten
cirkelblik van goed- of afkeuring alles opnam: het arrangement harer
kamers, hare tafels en haar eigen toi
|