in de sympathie hunner atmosferen, die
zich mengden, en toch in dat geluk de onoverkomelijke weemoed, die is in
alles van het leven, zelfs in geluk.
--Ik weet niet hoe ik het u zeggen kan! sprak hij. Maar stel eens, dat
ik u iederen dag zag, ieder oogenblik, dat ik aan u dacht ... Dat zou
niet gaan. Ik zou dan zoo verfijnd, zoo subtiel worden, dat ik van
louter geluk niet leven kon, want mijn andere mensch zou niets
ontvangen, zooals een dier, dat honger lijdt. Ik ben slecht, ik ben
egoist, dat ik zoo spreken kan, maar ik moet u de waarheid zeggen, opdat
u niet te goed van mij denkt. En zoo zoek ik uw gezelschap alleen als
iets heel moois, dat ik me een enkele maal vergun te genieten.
Zij zweeg.
--Soms ... dan denk ik, dat ik ook zoo niet goed doe, voor u. Dat ik op
de eene of andere manier u beleedig en pijn doe. Dan zit ik altijd
daarover te denken en dan geloof ik, dat het goed zou zijn voor altijd
afscheid van u te nemen.
Zij zweeg nog; roerloos zat ze, hare handen slap in den schoot, haar
hoofd lichtjes neigend, een glimlach om haren mond.
--Zeg me iets ... vroeg hij.
--Je beleedigt me niet en pijn doe je me ook niet, sprak zij. Kom bij
me, wanneer je er behoefte toe voelt. Doe dat alles zoo als je wilt. Zoo
vind ik het ook goed en daar moet je niet aan twijfelen.
--Ik zou zoo gaarne weten hoe u van me hield ...
--Hoe? Zooals een madonna houdt van een zondaar, die berouw heeft en
haar zijn ziel geeft, sprak zij schalk. Ik ben immers een madonna?
--Wil u dat gaarne zijn?
--Kent u zoo weinig de vrouwen, dat u niet weet, hoe er in elk van ons
iets als een verlangen is te troosten, weldadig te zijn en madonna te
spelen?
--Spreek zoo niet, vroeg hij met iets als pijn.
--Ik spreek in ernst ...
Hij zag haar aan; twijfel rees in hem op, maar ze glimlachte hem toe;
een kalme glans was om haar; in de bouquetten der rhododendrons zat zij
daar als in de bloesemteederheid van eene groote mystieke bloem. Zijn
twijfel werd toen als eene wond, die gebalsemd wordt. Hij gaf zich
geheel over aan het geluk; het weefde eene atmosfeer om hem heen van
zachte levens-kalmte, eene atmosfeer, waarin het leven kalm en
hartstochteloos en rustig glimlachend wordt, als de lucht, die fijn is
om goden. Het begon te donkeren: een violet geduister viel uit den hemel
neer als floers, dat viel op floers; stil lichtteden de sterren op. De
schaduwen in den tuin, tusschen de heesters, waar zij zaten, vloeiden
samen; de piano
|