dan ook eene echo door eerbied
getemperd.
--En was dat alles zonde, die vergeven moet worden? vroeg zij nu.
--Niet?
--Ik ben geen madonna, maar ... een vrouw met nog al geemancipeerde
denkbeelden. Als u gelukkig is geweest met dat leven, was het geen
zonde, want geluk is goed ... Is u dus gelukkig geweest, dan was dat
leven ... goed.
--Gelukkig!? vroeg hij.
--Ja?
--Neen ... Ik heb dus zonde gepleegd, zonde aan mijzelven, niet waar?
Vergeef me ... madonna.
Zij ontroerde zeer om den klank zijner stem, die, zacht gebroken, haar
als in bekoring omwikkelde; zij ontroerde van hem daar te zien zitten,
vullende met hemzelven, met zijn lichaam, zijn wezen, zijn bestaan, eene
ruimte in hare kamer, vlak in hare nabijheid. In eene seconde doorleefde
zij uren, voelde zij hare stille liefde zwaar in haar als een zoet
gewicht, voelde zij lust hare armen om zijn borst te slaan en hem te
zeggen, dat zij hem aanbad, en voelde zij een innig leed, om wat hij
haar bekende: dat hij weer zich niet gelukkig had gevoeld. En zij kon
zich nauwelijks bedwingen in haar medelijden, stond op, trad op hem toe
en legde hem eene hand op zijn schouder.
--Zeg me, meent u dat alles? Is dit alles waarheid? Is het waarheid, dat
u zoo geleefd heeft en u toch niet gelukkig heeft gevoeld?
--Volle waarheid, op het woord van mijn ziel.
--Maar waarom heeft u het dan gedaan?
--Ik kon niet anders.
--U kon u niet tot maat dwingen?
--Nooit ...
--Dan zou ik u dat gaarne willen leeren.
--Ik niet, van _u_. Want het geluk is voor mij, en zal altijd voor mij
zijn, onmatig te zijn ook bij u, onmatig in het leven van mijn
eigenlijken mensch, mijn zielemensch, zooals ik nu pas onmatig ben
geweest in het leven van mijn schijnmensch.
Hare oogen werden vochtig; ze schudde haar hoofd, steeds met die hand op
zijn schouder.
--Dat is niet goed! sprak ze, diep weemoedig.
--Het is genot ... voor beide die menschen. Ik moet zoo zijn ... onmatig
voor beiden.
--Maar dat is niet goed! drong zij door. Louter genot ...
--Het laagste, maar ook het hoogste ...
Eene huivering overviel haar, eene doodelijke angst voor hem.
--Neen, neen, drong ze aan. Denk zoo niet. Doe zoo niet. Noch het een,
noch het ander. Heusch, dat alles is niet goed. Louter genot en onmatig
genot, ook het hoogste, is niet goed.
Zoo forceert u het leven. Zoo ... ben ik bang voor u. Zoek maat te
krijgen. U heeft zooveel elementen om gelukkig te zijn.
--O, ja ...
-
|