king moest noodlottig gebeuren; daarom
wachtte ik maar ...
Het Noodlot, wat zou het haar brengen? dacht Cecile. Maar ze kon niet
doordenken: het was haar of ze maar droomde van heele mooie, fijne
dingen, die niet bestonden bij andere menschen en alleen zweefden
tusschen henbeiden, en die mooie dingen waren er al: zij behoefde ze
zich niet meer als illuzie te bespiegelen: het was of zij de toekomst
had ingehaald! Een kort oogenblik slechts dit geluk; toen weer voelde
zij pijn, om zijn eerbied.
VI.
Hij was heen en ze was alleen, wachtende de kinderen. Zij vergat te
bellen, om de lamp te laten aansteken, en de schemering van den laten
namiddag duisterde naar binnen. Zij zat roerloos en keek voor zich uit,
naar de dorre boomen.
--Waarom ben ik dan niet gelukkig? dacht ze. Hij voelt zich gelukkig bij
mij; bij mij alleen is hij zichzelve, wat hij in de wereld niet zijn
kan. Waarom kan _ik_ dan niet gelukkig zijn.
Zij had pijn, hare ziel leed, en het scheen haar toe, dat hare ziel leed
voor het eerst, misschien omdat, voor het eerst, die ziel niet zichzelve
was geweest maar een ander. Het scheen haar toe, dat eene andere vrouw
te voren met hem, Quaerts, gesproken had. Eene hooge vrouw: eene vrouw
van illuzie--de vrouw, die hij in haar zag;--en niet de vrouw, die zij
was: eene nederige vrouw, eene vrouw van liefde. O, zij had zich moeten
beheerschen, om hem niet te vragen: Waarom spreek je zoo tot mij? Waarom
voer je je mooie gedachten zoo op tot mij, en waarom laat je ze niet
neerdauwen over me, want zie, ik sta niet zoo hoog als je meent, en zie,
ik lig aan je voeten en mijn blik zoekt je boven me!
Had zij hem moeten zeggen, dat hij zich bedroog? Had zij hem moeten
vragen: Waarom verlaag ik me door me te mengen met andere menschen? Wie
dan toch zie je in me? Zie, ik ben alleen eene vrouw, eene vrouw van
zachtheid en gedroom, en zie, ik heb je lief gekregen, ik weet niet
waarom! Had zij dan zijne oogen moeten openen en hem moeten zeggen: zie
in een spiegel je eigen ziel en zie jezelven en zie, dat je een god bent
op aarde: een god, die alles weet, omdat hij het voelt, voelt, omdat hij
het weet ... Alles!... Neen ... niet alles, want hij bedroog zich, die god
en hij meende in haar, die slechts schepsel was van hem, zijne gelijke
te zien. Had zij dit alles moeten verklaren, zoo ten koste van hare
schuchterheid als van zijn geluk? Want zijn geluk--ze wist dat nu--was
haar te zien, zooals hij haar zag.
--Bi
|