t Paleis van Justitie, dat achter de
dorre boomen van het Plein een fond van architectuur teekende.
--Zie dan eens, Taco, of het zoo goed is? vroeg Jules, die een
Marokkaansche sabel tusschen een paar krissen had geplaatst en er de
draperie van een sarong tusschen door trok.
--Ja, zeker, antwoordde Quaerts.
Maar hij zag niet op naar de wapens en hij bleef turen naar het Paleis.
Onbewegelijk lag hij daar. Gedachte was er niet in hem; alleen
gedachtelooze zelfontevredenheid en daarom treurigheid. Drie weken lang
had hij geleefd het leven van een roes, om zich te verdooven. Om wat te
verdooven wist bij niet precies. Misschien iets, dat in hem was: dat
mooi was, maar lastig in de gewone wereld. Die roes was begonnen met een
jacht in Noord-Brabant, op het buiten van een vriend. Een week lang met
hun achten, veel sport in de open lucht, gevolgd door jachtdiners met
niet alleen veel fijnen wijn, maar nog meer jenever, ook heele fijne,
als likeur. Rospartijen te paard in den omtrek; baldadigheden bedreven
op een boerderij--de boerin rondgedragen in een ton en opgesloten in de
koeienstal--stoute streken als van kwajongens en wildemannen tegelijk;
proces-verbaal tegen dat alles met politie en schadevergoeding.
Opgewonden als door te veel sport, te veel zuurstof en te veel sterken
drank waren er daarna vijf van het troepje, waaronder Quaerts, naar
Brussel getogen; een had er daar zijn maitresse. Zij hadden er gelogeerd
bijna twee weken lang, in een leven als een voortdurend bacchanaal, met
veel champagne en veel baldadigheid; eene wilde vreugde om te leven, die
eerst natuurlijk, weldra werd opgeschroefd en hooger opgeschroefd om ze
nog een paar dagen langer, te laten duren; de laatste nachten, moe, met
ecarte doorgebracht, zonder meer aan iets anders te kunnen denken dan
aan het idee fixe om te winnen, de uitputting van al hun geweld reeds
vloeiende door hunne lichamen als verslapping en hunne oogen wezenloos
turende op de poppetjes van het spel.
Quaerts had in dien tijd eene enkele maal aan Cecile gedacht, zonder die
opkomende gedachte door te denken. Zij was wellicht drie, viermaal
verschenen in zijne hersenen als een vaag beeld, wit en doorglazig: eene
schim. Dan was ze weer verdwenen, zonder invloed. In al dien tijd had
hij haar ook niets van zich laten hooren en slechts eenmaal had hij
bedacht, dat een stilzwijgen van drie weken, na hun laatste gesprek,
haar vreemd moest voorkomen. Daarbij was het gebleven. Hij was nu
|