minste schijnt te zijn. De stap
is; de stip, ten minste, schijnt; de zee niet, en die lucht niet, want
die zee is slechts herinnering en die lucht slechts illuzie. En toch
zijn herinnering en illuzie alles, zijn ze de wijde domeinen der ziel,
die van de stip afvliegt en op de zee afglijdt naar de einders, die
wijken en op de wolken wegdrijft naar de sferen, die wijken en
wijken ..."
Toen dacht ze na. Hoe had ze dat zoo geschreven, waarom? Hoe was ze er
toe gekomen? Ze ging met hare gedachten terug: het heden, de stip van
het heden, die zoo klein was ... Quaerts, Quaerts' houding zoo even voor
haar heropgerezen. Had iets wat hem betrof, haar die zinnen doen
neerschrijven? Het verleden, weemoed; de toekomst, illuzie ... Waarom,
waarom, illuzie?
--En Jules, die van hem houdt, dacht ze. En Amelie, die van hem sprak ...
Maar ze wist niets ... Wat is er in hem, wat schuilt er achter hem; zijn
lichtschaduw? Waarom kwam hij hier? Waarom voel ik toch antipathie voor
hem? Voel ik die antipathie wel? Ik kan niet in zijn eigen oogen zien ...
Ze had dat gaarne eens gedaan; ze had gaarne zeker willen zijn van die
antipathie of: niet zeker ... Een van beiden. Ze was nieuwsgierig om hem
nu weer eens te zien, nieuwsgierig, wat ze dan door hem denken en voelen
zou ... Zij was opgestaan van hare schrijftafel, ze vlijde zich nu
rechtuit op de chaise-longue, wond hare armen achter heur hoofd. Ze wist
niet meer wat ze droomde maar ze voelde zich stil gelukkig. Zij hoorde
Dolf en Christie de trap afkomen; ze kwamen binnen, het was etenstijd.
--Jules was toch heusch zoo even wel stout, niet waar mama-te? vroeg
Christie nog eens met een bedenkelijk gezicht.
Ze trok het kleine, fijne ventje zacht tot zich, ze nam hem vast tegen
zich aan, in haar armen en zacht kuste ze zijn vochtig mondje van bleek
frambozenrood.
--Neen, heusch niet, liefje! sprak ze. Hij was heusch niet stout ...
* * * * *
HOOFDSTUK II.
I.
Cecile ging den langwerpigen hall, die als eene galerij was, door:
lakeien stonden bij de portiere, een gegons van stemmen suisde daar
achter. Haar sleep ruischte even tegen een paar palmblaren aan en dit
geluid gaf haar eene plotselinge trilling in de snaren van heur
sensitivisme. Zij was een beetje zenuwachtig; hare oogleden knipten
lichtjes en haar mond had een zeer ernstigen plooi.
Zij trad binnen; er was veel licht, maar zacht, alleen van kaarsen. Twee
officieren weken
|