ag te ontvangen.
CECILE VAN EVEN.
Toen zij daarop alleen was las ze zijn briefje over en nog eens over,
bezag zij met een glimlach het papier, bezag zij de letters van het
schrift.
--Hoe vreemd! dacht ze. Dat briefje, en dat dit alles zoo is. Wat is
alles vreemd, alles, alles!
Lang bleef zij droomen, het briefje in de hand. Toen vouwde zij het met
zorg dicht; zij stond op, liep de kamer op en neer, zocht met hare fijne
vingers in een coupe vol visitekaartjes en nam er twee uit, die zij lang
bezag. Quaerts ... Die naam had een anderen klank dan vroeger ... Hoe
vreemd dat alles! En ze sloot eindelijk het briefje en de twee kaartjes
weg in een klein, leeg loketje van hare schrijftafel.
Zij wilde thuis blijven en liet de kinderen wandelen met de kindermeid.
Zij hoopte, dat er geene andere visite komen zou, noch mevrouw Hoze,
noch de Van Attema's. En voor zich uit turende dacht zij na, lang, lang
na. Er was zooveel, dat ze niet begreep: eigenlijk begreep ze niets.
Wat haarzelve betrof, zij had hem lief gekregen, dat was niet meer te
doorgronden, dat was alleen aan te nemen. Maar hij, hoe was hij en wat,
wat was er in hem?
Hare antipathie in den aanvang? Sport ... hij deed veel aan sport,
herinnerde zij zich ... Zijne visite, die eene indiscretie was geweest ...
Hij scheen dat nu te willen goed maken en haar niet meer te komen
bezoeken zonder hare toestemming. Zijn mystiek gesprek aan dat diner ...
En mevrouw Hijdrecht ...
--Wat is hij vreemd, dacht ze. Ik begrijp hem niet. Maar ik heb hem
lief; ik kan niet anders. Lief lief ... wat vreemd dat dat bestaat! Ik
wist nog niet, dat dat bestond! Ik ben niet meer mezelve: ik word een
ander! Wat zou hij van mij willen...? En hoe zonderling: ik ben getrouwd
geweest, ik heb twee kinderen? Wat zonderling, dat ik twee kinderen heb!
Het is me of dat niet zoo is. Ach, en ik hou toch zoo van ze, mijn
ventjes! Maar dat, dat is zoo mooi, zoo helder, zoo doorzichtig, alsof
dat alleen de waarheid is. Misschien is liefde alleen de waarheid ...
Het is alsof alles kristal in en om me wordt!
Zij zag om zich heen en het verwonderde haar, het hinderde haar, dat
in die dagen hare omgeving de zelfde was gebleven: de rozenhouten
meubeltjes, de plooien der behangsels, het dorre boomlandschap van den
Scheveningschen weg daar buiten. Maar het sneeuwde, stil en zacht, met
langzame, groote vlokken, die zwaar neervielen of zij de wereld wilden
rein maken. Die sneeuw was frisch en nieuw, m
|