oot diner was. De gasten over
haar en langs haar zich reiend; de lakeien, dienende daar achter: het
licht der kaarsen tintelend op zilver en regenbogend in kristal; op
tafel veel spiegel, als water gevat in bloemen, kleine meeren tusschen
mosrozen en lelietjes van dalen. Zij bleef even zwijgen, nog glimlachend,
turende op hare hand, een mooie hand, als een wit kunstvoorwerp in de
tulle van haren schoot, met, aan een enkelen vinger, vele ringen;
sparkelende vonkjes blauw en wit vuur. De generaal wendde zich weer tot
haar; zij wisselden eenige woorden, de generaal innerlijk verheugd, dat
de rechter-buurman mevrouw Van Even bezighield, en hij voor het meerendeel
rustig eten kon. Quaerts wendde zich tot de dame aan zijne andere zijde.
En het was hun beiden aangenaam toen zij zich weer met elkaar konden
bezighouden.
--Waar hadden wij het zoo even over? vroeg zij.
--Ik weet het nog wel! sprak hij ondeugend.
--De generaal brak ons gesprek af ...
--U was _niet_ boos op me! schertste hij.
--O ja, lachte zij zachtjes. Uw idee over mij, niet waar? Waarom kon u
mij zich niet meer voorstellen, in de wereld?
--Ik dacht me u iemand apart geworden.
--Waarom dan toch?
--Om wat Dolf zei, om wat ikzelve dacht, als ik u zag.
--En waarom heeft u nu spijt, dat ik niet "iemand apart" ben? lachte zij
steeds.
--Uit ijdelheid; omdat ik verkeerd dacht. En toch: misschien dacht ik
ook niet verkeerd ...
Zij zagen elkaar aan en beiden, hoewel ze het anders dachten, dachten
zij het zelfde: namelijk, dat zij voorzichtig met hunne woorden moesten
zijn, want dat ze over iets zeer fijns en teeders spraken, iets broos
als een zeepbel, dat breken kon als zij er te hard over spraken, alleen
reeds door adem van woorden. Toch dorst zij nog vragen:
--En waarom ... gelooft ... u, dat u toch wel ... goed gedacht kan hebben?
--Dat weet ik niet precies. Misschien omdat ik het verlang. Misschien
ook, om dat het zoo waar is, dat het geen twijfel meer toelaat. O ja,
ik weet bijna zeker, dat ik goed gedacht heb. Weet u waarom? Omdat ik
me anders had verborgen en gewoon was geweest en dat ik dat tegenover u
niet heb kunnen doen. Ik heb u al zoo veel van me gegeven in dit korte
oogenblik als ik menschen, die ik jaren ken, in al die jaren niet
gegeven heb. Daarom moet u zeker iemand apart zijn.
--Maar wat bedoelt u met "iemand apart"?
Hij glimlachte, hij opende zijne oogen, ze zag hem er in, diep in.
--Dat begrijpt u wel! sprak hij.
|