dat geheele diner, scheen haar door een waas van
licht. Toen zij zich weer geheel bewust was, zag zij, dat aan den
overkant eene dame zat, wier blik haar vast aanzag en zich nu uit
beleefdheid afwendde. Zij wist niet wat het haar schelen kon, maar ze
vroeg aan Quaerts:
--Wie is toch die dame, daar, in het lichtblauw, met dat donkere haar?
En zij zag, dat hij schrikte.
--Dat is de jonge mevrouw Hijdrecht! sprak hij toen, rustig, een beetje
hoog.
Ook zij ontstelde nu; zij werd bleek, hare vingers sloegen zenuwachtig
den waaier op en neer.
Hij had den naam gezegd van haar, die zijne maitresse werd genoemd.
III.
Toen was het Cecile alsof het gebroken was, dat teedere, dat broze, die
zeepbel. Ze dacht of hij wellicht tegen die vrouw met het donkere haar
ook gesproken had over cirkels van sympathie. Zoodra zij kon, nam Cecile
mevrouw Hijdrecht op. Zij had een warm teint van mat goud, donkere
brandende oogen, een mond als van frisch bloed. Zij was laag
gedecolleteerd; haar hals en de glooiing van heur borst vertoonden zich
brutaal mooi, zinnelijk vol. Een enkele ris diamanten omvatte haar nek
in een nauw snoer van blank gevlam.
Cecile voelde een malaise. Het scheen haar toe of ze met vuur speelde.
Zij wendde haar blik van de jonge vrouw af en zag Quaerts aan,
magnetisch gedwongen. Zij zag, dat er eene melancholie heentrok over het
bovenste gedeelte van zijn gelaat: zijn voorhoofd en zijne oogen, waarin
soms iets ouds was. En zij hoorde hem zeggen:
--Wat kon u nu de naam van die dame schelen; we waren juist in zoo een
mooi gesprek ...
Ook zij voelde zich nu treurig. Treurig om haar gebarsten zeepbel.
Waarom, wist ze niet, maar ze had medelijden met hem: plotseling, diep,
zielediep medelijden.
--We kunnen ons gesprek hervatten! zeide zij zacht.
--Ach neen, laten we liever niet opnemen, waar we gebleven zijn! hernam
hij, quasi luchtig. Ik word lang van stof ...
En hij sprak over andere zaken. Zij antwoordde weinig, en hun gesprek
kwijnde. Beiden hielden zij zich met hunne buren bezig. Het diner liep
ten einde. Mevrouw Hoze rees op, nam den arm van den heer naast haar. De
generaal geleidde Cecile naar den salon, door het langzaam voortwandelen
der anderen heen.
De dames bleven alleen; de heeren gingen met den jongen Hoze rooken. En
Cecile zag mevrouw Hoze naar haar toe komen. Zij vroeg of ze zich niet
verveeld had aan haar diner, zij gingen samen zitten, in een
vertrouwelijk tete-a-tete.
|