slechts
nog leeft door het gehoor!" zuchtte de vrouw.
"Wat zoudt gij dan willen, moeder?"
"In de stad wonen, Jan, zooals men het u heeft beloofd."
"Stel dit toch uit uwe zinnen, moeder. De post van portier der statie
is niet open, en daarenboven, wij zouden er bij verliezen. Overdenk
toch eens; het bestuur heeft mij uit bijzondere gunst eenen ouden
waggon gegeven en mij het kosteloos gebruik van veel gronds
toegestaan. Wij leven hier wel ootmoedig, doch zonder zorg. In onzen
hof en op ons land staat alwat wij kunnen wenschen: veel patatten,
koolen, salade, selder, radijs, ajuin. Wij hoeven niets te koopen. De
lucht is hier gezond en de landstreek schoon. De lieden in het dorp
beminnen en achten ons."
"Ja, dat is altemaal wel, gij zijt met weinig tevreden; maar in de
stad was het veel beter. Gij hebt uw leven gewaagd, Jan, en uwe
linkerhand verloren, om eenen armen loteling te redden, die onder den
trein zou verpletterd worden. Iedereen prees uwe opoffering hemelhoog,
en men beloofde u eene goede plaats. Waarom vervult men jegens u die
belofte niet?"
"Maar, moeder," riep de baanwachter, "mijne plaats is goed. Ik kan
niet meer werken: een smid met eene hand, dit gaat niet. Wat zou ik
meer verlangen dan een stil en gerust leven?"
"Jan, Jan," gromde de oude vrouw, "gij hebt geene de minste zucht naar
verhooging. Denk toch aan uwe kinderen!"
"Ik vergeet ze niet, moeder. Het is juist voor hen, dat ik mijnen post
liefheb. Hier is eene goede school met eenen wakkeren, geleerden
onderwijzer. Zie eens, ons Sanderken is nauwelijks tien jaar oud; hij
kan lezen en schrijven als een advocaat en weet van alle soorten van
dingen te spreken, die ons verstand te boven gaan. Ik ben insgelijks
ter school geweest, moeder, gij weet het wel; maar de onderwijzer was
een luiaard en liet ons den tijd doorbrengen met nietsdoen. Zoo bleef
ik schier ongeleerd, en wat ik slecht wist, vergat ik al spoedig. O,
moeder, eene goede school is een onwaardeerbare schat, en nu ik dien
voor mijne kinderen heb gevonden, zou ik het als eene domheid, bijna
als eene misdaad aanzien, er van te gaan loopen en die weldaad in den
wind te smijten."
De oude vrouw knikte bevestigend met het hoofd, en alsof hare
gedachten eene andere wending hadden genomen, zeide zij met blijden
hoogmoed in de stem:
"Ja, ons Sanderken, dat is eene parel van een kind! Zoo goed, zoo
geestig en zoo leerzaam ... en hij ziet zijne blinde grootmoeder toch
zoo gaarne! Verl
|