tilte afgelegd, toen
Sander met teruggehoudene stem tot de blinde zeide:
"Meken lief, gij lacht zoo vroolijk! Wat denkt gij dan?"
De oude vrouw vertraagde haren stap en antwoordde hem:
"Sanderken, blijf wat achter met mij. Uwe moeder ziet alles in het
zwart. Zij gelooft mij niet; maar ik ben wel zeker, dat mijn schoone
droom mij van God werd gezonden."
"Ach, Meken, denk dit niet; het kan niet zijn."
"Hoe, het kan niet zijn? Zoo jong nog, en reeds zoo ongeloovig! De
wereld is bedorven; zij zal niet lang meer staan, kind! Zie, ik zal
het u nog eens vertellen.... Ik lag te bed in onzen waggon; al biddend
en met de handen nog te zamen was ik in slaap gevallen. Ik begon te
droomen, dat ik in eene groote kerk op eenen stoel zat. Er was muziek;
het orgel speelde, en men zong zoo schoon op het doxaal, dat ik mijn
hart van ontroering voelde kloppen. Ik weet niet wat er dan in mij
omging, maar ik viel geknield op den grond, en met tranen in de oogen
en de handen ten hemel riep ik uit; "O God, o zoete Jezus, bij uwe
bittere passie en uw heilig bloed, verhoor het gebed eener arme blinde
moeder! Heb medelijden met haren onschuldigen zoon! Verlos, verlos hem
uit de gevangenis, opdat de rechtvaardigheid niet bezwijke! Gezegend
zij uw naam in der eeuwigheid!"--Daar zag ik eensklaps in de wolken
wierook, die bij het altaar opstegen ... ja, Sanderken, wanneer ik
droom, dan zie ik met klare oogen als in mijne jonkheid ... ik zag
eenen hevigen glans en te midden daarin eenen engel met lange
vleugelen. Hij kwam met eenen hemelschen glimlach op den mond tot mij;
ik beefde van ontzag en hoop. De schoone engel nam mij bij de hand en
zeide: "Sta op en wees getroost. God heeft uw gebed verhoord; binnen
drie dagen zult gij uwen vrijgesproken zoon in de armen drukken."--Ik
liet eenen schreeuw van blijdschap en schoot wakker.... Welnu, Sander,
meent gij nog met uwe moeder, dat dit gelukkig nachtgezicht niets was
dan eene ijdele begoocheling mijner ontstelde zinnen? Gelooft gij
niet, dat het waarheid zou kunnen worden?"
"Ach, Meken lief, ik zou het zoo gaarne gelooven, het is toch zoo
schoon!" antwoordde het jongsken treurig; "maar wat de schoolmeester
mij heeft gezegd, doet mij er anders over denken."
"En wat heeft de schoolmeester u gezegd?"
"Volgens zijne uitleggingen, Meken, kan vader niet vrijkomen dan nadat
het tribunaal bijeen is geweest en een vonnis heeft uitgesproken. Eer
dat het tribunaal daarover vergadert, zullen er nog
|