ar dacht, dat zij den heer, welke er
in zat, nog meer in haar leven had ontmoet.
Het rijtuig bleef eensklaps staan, toen het op een boogschot van haar
genaderd was; de heer sprong er uit en kwam tot haar. Hij scheen nog
jong te zijn, en op zijn schoon gelaat zweefde een glimlach van blijde
verrassing.
"Gij zijt des baanwachters vrouw van Bolderhout, niet waar?" vroeg
hij.
"Ja, mijnheer, om u te dienen," was het antwoord.
"Komt gij van het dorp?"
"Wij hebben het dezen morgen verlaten."
"Zeg, vrouw, hoe gaat het met den notaris?"
"Slecht, mijnheer, zeer slecht. Hij is sedert het ongeluk altijd
zonder kennis of spraak gebleven. Gisterenavond scheen hij een beetje
tot zijn verstand te komen. De dokters meenden zeker daarom, dat hij
ging sterven; want de Berechting is seffens geroepen geworden."
"Die noodlottige dood is diep te betreuren."
"Eilaas ja, mijnheer."
"Voor uwen man bovenal. Ware de notaris genezen, dan had hij kunnen
verklaren, hoe de tilbury op de spoorbaan is geraakt, en wellicht zou
daaruit zijne onschuld gebleken zijn."
"En nu, mijnheer, zal mijn arme zoon veroordeeld worden?" kreet de
blinde grootmoeder.
"Ik weet het niet, vrouw. De zaak maakt zooveel gerucht, dat de
procureur des konings ze voor zich zelven heeft behouden. Ik ben zijn
substituut; gij kent mij wel; ik heb op den dag van het ongeluk
gepoogd u en uwe kinderen te troosten."
"Inderdaad, goede heer, daarvoor zegene u God. O, gij zijt van het
gerecht! Is er dan toch geen middel hoegenaamd, om mijnen ongelukkigen
man te zien? Heb medelijden met ons!"
"Ik reed juist naar Bolderhout, vrouw, en meende u daar te gaan
zeggen, dat gij uwen man in zijne gevangenis moogt bezoeken."
Mie-Wanna aanschouwde hem met ongeloof, evenwel gereed om in
blijdschap los te barsten, indien hare hoop werd bevestigd.
"Wij zouden hem mogen bezoeken ... in zijne gevangenis?" mompelde zij.
"Zeker, vrouw, in volle vrijheid. Ga naar de gevangenis, en men zal u
bij hem toelaten. Ik heb den bestierder gesproken; de portier heeft
bevel om u met welwillendheid te onthalen."
Onder allerlei verwarde vreugdekreten drukte Mie-Wanna hare kinderen
op haar hart en juichte als eene uitgelatene over het onverwachte
geluk, dat de hemel in zijne barmhartigheid hun toezond. Zij zouden
hunnen vader zien, hem omhelzen, hem kussen en zoo door de uitstorting
hunner liefde troost en sterkte in zijnen bedrukten boezem gieten.
Den substituut overlaadde zij
|