parel der dankbaarheid op zijne vingeren
bleef glinsteren.
"Gij zijt vrij, verlaat nu dezen kerker; niemand zal u tegenhouden,"
zeide de substituut. "Ik heb hier nog iets te verrichten en wensch u
allen vaarwel."
Hij ging ter deur uit, als hadde hij haast om aan de dankbetuigingen
dezer gelukkige lieden te ontsnappen.
"Komt nu met mij naar de herberg," zeide Frederic. "Daar wacht u een
goede maaltijd en eene flesch wijn, om uwe verlossing te vieren."
Allen volgden hem.
Toen de groote poort van het gevangenhuis voor hen werd geopend,
sprong Jan Verhelst er uit. Omringd van zijn juichend huisgezin,
hijgde hij eenige malen bij machtige teugen, als wilde hij zijne borst
met de zoete lucht der vrijheid opvullen. Dan hief hij de armen en
oogen ten hemel, mompelde eene bede, liep vooruit en riep:
"Vrij, ik ben vrij! hoera! hoera!"
"Hoera, hoera! Vader is vrij!" herhaalden zijne kinderen, en zij
huppelden hem achterna met kreten van blijdschap en zwaaiden jubelend
hunne mutsen in de lucht.
SLOT
Des anderendaags in den morgen scheen het te Bolderhout kermis te
zijn. De dorpelingen in hun zondagsgewaad wandelden opgeruimd over de
markt en op den grooten steenweg. Uit de vensters veler huizen stak
eene wapperende vlag, en de baan naar den barreel van den ijzeren weg
was van weerszijden beplant met mastboomkens, aan elkander verbonden
door festoenen van loof en bloemen.
Bij den uitgang der gemeente naar de stad verhief zich een windmolen
op eenen heuvel. Daarboven stond de veldwachter met eene brandende
lont in de hand, terwijl aan den voet van den molenberg de leden der
muziekmaatschappij zich met hunne speeltuigen gereed hielden om een
vroolijk deuntje aan te heffen.
Een man was er, die over en weder draafde, van den eenen hoop tot den
anderen, en elkeen bevelen scheen te geven, als ware hij hier de
overste geweest. Het was Jacob, de hovenier van den notaris. Nu liep
hij, als door ongeduld gejaagd, den heuvel op, sprak in aller haast
met den veldwachter en keek dan over den steenweg in het veld.
Hij had eenigen tijd reeds daar gestaan en zijn ongeduld door morren
lucht gegeven, toen hij eensklaps uitriep:
"Mannen, vrienden, hoera! Opgepast, daar zijn ze!"
De veldwachter blies op zijne lont; de muzikanten brachten hunne
speeltuigen aan de lippen.
Wie werd hier dan afgewacht? Een nieuwe burgemeester? De gouverneur?
De koning?
In de verte kwam eene opene koets als een bankwagen, met twee
|