derhout
hebben Jan Verhelst veel smaad aangedaan. Hij zal morgen hier
terugkeeren. Ga in het dorp rond, maak zijne onschuld bekend, opdat
hij met vriendschap en eer onthaald worde, zooals het behoort."
"Mijnheer, mijnheer, mag ik mijne goesting eens doen?" vroeg de
hovenier.
"Ja, ik wensch dat men Jan Verhelst zijn ongeluk doe vergeten."
"En indien het al eenige franken moest kosten, mijnheer?"
"Daar moogt gij niet op zien; ik geef u volle vrijheid."
"Ha, ha, het zal er stuiven, morgen!" juichte da hovenier. "Hoera,
hoera, leve Jan Verhelst!"
En met de handen in de lucht wemelende, liep hij vol blijdschap het
dorp in.
V
Het was wel elf uren in den morgen, als Mie-Wanna met de blinde
grootmoeder en met de kinderen de stad bereikte.
Zij hadden gedraafd, gehuppeld, gezweet; het rood der vermoeidheid
gloeide op hunne wangen; zij hijgden naar adem, maar toch waren zij
vroolijk en glinsterde in hunne oogen de vonk der gelukkige
verwachting.
Zelfs het gezicht der sombere muren van het eeuwenoud gevangenhuis, de
ijzeren tralien aan zijne benedenvensters, de huiveringwekkende
schietgaten in zijnen gevel vermochten het niet, hunne blijdschap te
verminderen. Slechts eene gedachte hield hen gansch verslonden: nog
eenige minuten, en zij zouden den welbeminden vader, den zoon, den
echtgenoot aan den hals hangen!
Verstout door het bezit der toegangkaart, haar door den substituut ter
hand gesteld, trok Mie-Wanna zonder aarzelen aan de bel.
De poort werd half geopend.
"Wat moet gij hebben?" vroeg de portier droogweg en het arm huisgezin
met mistrouwen bekijkende.
Maar zoohaast hij het kaartje had gezien, opende hij de poort geheel
en zeide even kort:
"Komt binnen. Ga daar in die kamer en wacht."
Zij traden in het aangewezen vertrek. Hun hart klopte fel, want zij
meenden, dat de portier den gevangene was gaan halen.--De kinderen en
de grootmoeder staken reeds, zonder het te weten, de armen tot de
vurigste omhelzing uit.
Daar hoorden zij het geklingel van sleutels; een ander bediende opende
de deur.
"Wie is hier de vrouw van den genaamden Jan Verhelst?" vroeg hij.
"Ik, mijnheer, om u te dienen," antwoordde Mie-Wanna.
"Ik heb bevel u tot uwen man te leiden; volg mij."
"Komt, kinderen; kom, grootmoeder," riep Mie-Wanna; "wij gaan
vader...."
"Ho, ho, zoo niet," onderbrak de sleuteldrager, met de armen open hen
terughoudende. "Gij alleen, echtgenoote Verhelst, moogt mij volgen."
|