rboden; hij had gedronken, het weder was
vervaarlijk...."
"Uw knecht is dus afgestapt om de barreelen te openen?"
"Eilaas ja, ondanks mijne kreten."
"En gij zijt wel zeker, dat de barreelen gesloten waren?"
"Geheel zeker."
De substituut naderde tot Frederic en zeide hem met teruggehoudene
stem:
"Gij hebt het gehoord, niet waar? Jan Verhelst is onschuldig. Laat mij
nu toe, eenen plicht van menschenliefde en van rechtvaardigheid te
gaan vervullen. Ik verlaat u, dubbel verblijd over de genezing van den
goeden heer Vereecken en over de verlossing van een eerlijk werkman."
Frederic stond verbluft over deze onverwachte openbaring. Hij hield
den blik ten gronde gericht en antwoordde niet anders dan door een
langzaam schudden des hoofds.
Met eenen stillen groet ging de substituut ter kamer uit en daalde de
trappen af; maar Frederic liep hem achterna, hield hem in den
benedengang staan, greep zijne hand, trok hem in eene zaal en zeide
hem met de tranen in de oogen:
"Substituut, gij beschuldigt mij in uw hart van boosheid, niet waar?
Inderdaad, ik ben grootendeels de oorzaak van al wat Jan Verhelst en
zijn arm huisgezin hebben geleden. Ik heb de lieden tegen hem
opgehitst, ik heb op zijne onmiddellijke gevangenzetting aangedrongen,
ik heb hem zijne plaats van baanwachter doen ontnemen. En nogtans voor
het ongeluk achtte ik hem en wenschte niets meer dan hem en zijne
kinderen goed te doen! Ik kan eene verontschuldiging zoeken in mijne
overtuiging, dat Jan Verhelst plichtig was ... en toch knaagt mijn
geweten, toch ben ik ontsteld, bedroefd en beschaamd, en ik wenschte
dat het mij mogelijk ware, tot welken prijs ook, het kwaad te
herstellen, dat ik deze onnoozele lieden heb aangedaan."
"Laat u dit niet zoozeer bekommeren, Frederic," antwoordde de
substituut. "Het is gemakkelijk. Zoohaast de rechter de getuigenis uws
vaders verneemt, zal hij Jan Verhelst in vrijheid doen stellen. Met
een weinig geld kunt gij hem de geledene schade vergoeden en hem zijne
smarten doen vergeten. Zoek eenen anderen post voor hem en beschut hem
onderwijl tegen allen nood. Deze lieden zijn uit natuur goed en
dankbaar; zij zullen u nog als hunnen weldoener zegenen."
"Ha, gij vertroost mij en geeft mij moed! Maar zoo ondadig wil ik niet
blijven. Ik heb wel zesmaal naar de stad kunnen loopen, om wraak tegen
Jan Verhelst te eischen. Hij was zoo gelukkig in zijnen waggon, de
eenvoudige, brave man! Kan hij zijnen post te Bolderhout niet
|