Heb ik niet eenen onverbiddelijken plicht te
vervullen jegens mijnen vader, jegens onzen dooden knecht, jegens de
gansche samenleving? Zou men zulke moorddadige verzuimenis ongestraft
laten en dus medewerken om de rampen op de spoorbanen talrijker te
maken?..."
Hij werd in zijne bitsige rede onderbroken door de komst eener
dienstmeid, die hem met blijdschap zeide:
"Mijnheer Frederic, uw vader is ontwaakt; hij is veel, veel beter! Hij
zoekt u met de oogen en murmelt uwen naam."
"God zij gezegend!" juichte de jongeling. "Ik kom, ik kom!... Heer
substituut, gij begrijpt, niet waar? Ik moet u verlaten."
"Mag ik hier wachten op eene goede tijding?" vroeg de substituut. "O,
mij verblijdt het meer dan ik u zeggen kan, te mogen gelooven dat uw
vader zal genezen!"
"Blijf, blijf," riep Frederic, "heb geduld, laat de tijd u niet
vervelen; ik zelf zal u komen zeggen, hoe het met mijnen vader gaat!"
En bij het uitspreken dezer laatste woorden verdween hij achter eene
looverrijke bocht van het kronkelpad.
Gedurende tamelijk langen tijd bleef de substituut in den tuin
rondwandelen.
Eindelijk zag hij Frederic komen, die reeds uit de verte hem met de
hand wenkte.
"Welnu, hoe is de toestand uws vaders?" vroeg hij, toen hij hem
genaderd was.
"Goed, goed," kreeg hij ten antwoord, "mijn vader is bij zijn
verstand!"
"En hebt gij hem niet van het ongeluk gesproken?"
[Illustratie: Hield hem in den benedengang staan, greep zijne hand.]
"Neen, wij durfden niet; het mocht hem te zeer ontstellen, indien wij
hem den schrikkelijken dood van den koetsier bekend maakten."
"Maar dien hoeft men hem niet te melden."
"Het is gelijk, substituut, wij hebben besloten voor de komst des
dokters van niets te gewagen. Ik heb mijnen vader gezegd, dat gij naar
zijne gezondheid zijt komen vragen en in den tuin op tijding wacht.
Mij dacht, dat hij het verlangen betuigde u te zien. Wilt gij mij
volgen?"
"Zeker, zeker!" riep de substituut met onverborgene blijdschap.
"Maar gij zult hem het ongeluk niet herinneren?"
"Neen, tenzij hij zelf er van sprak. Men kan het niet weten."
"Kom dan, substituut, ik zal u tot hem leiden."
Toen zij de deur der ziekenkamer openden, werd hun door een teeken de
stilte aangeraden. Op eenigen afstand van het bed zat mevrouw
Vereecken met eene ziekendienster. De notaris lag op den rug met opene
oogen en den blik strak en glasachtig in de hoogte gericht. Hij scheen
nog te dwalen of althans w
|