als hij zeide, de
baan nog eens te onderzoeken en den eersten morgentrein af te wachten.
Hij begon de stukken van de tilbury wat meer tegen de haag te schikken
en arbeidde lang met zijne spade, om den grond gelijk te maken en alle
sporen van wanorde, alsook de afschrikkelijke bloedvlekken te doen
verdwijnen.
Allengs kwamen vele dorpelingen ter plaatse; zij keken nieuwsgierig op
het doode paard en overlaadden den baanwachter met vragen. Hij
antwoordde aan allen, dat hij de barreelen had gesloten en niet wist
hoe het ongeluk was geschied.
De hovenier van den notaris, die wat later kwam, zeide hem, dat zijn
meester nog leefde, maar even gevoelloos lag als gisterenavond. De
dokter zag toch wat beterschap in zijnen toestand en koesterde de
hoop, dat hij zou genezen, dewijl de wonde aan zijn hoofd met geene
schedelbreuk gepaard ging.
Deze man, die een goed vriend van Jan Verhelst was, betuigde een vast
geloof in zijne onschuld. Dit teeken van vertrouwen en de goede
tijding, welke hij bracht, gaven den baanwachter eenige gerustheid, en
hij luisterde, vertroost en schier gelukkig, op de woorden van den
hovenier, die hem poogde te bewijzen, dat hij geene acht mocht slaan
op de verdenking der lieden en hoegenaamd niets had te vreezen.
Slechts dan gevoelde Jan Verhelst zich den moed om naar den waggon te
gaan en zijne kinderen te omhelzen. Hij worstelde zooveel hij kon
tegen den angst zijner moeder en zijner vrouw en gelukte er eindelijk
in, haar te doen gelooven dat de zaak waarschijnlijk zonder erge
gevolgen voor hen zou blijven.
Zoo verliep een goed gedeelte van den morgen, en de baanwachter kreeg
al meer en meer vertrouwen, dat men de schuld der droeve ramp niet op
hem zou willen leggen.
Reeds twee treinen waren voorbijgereden. Jan Verhelst was nu weder in
den waggon gekomen en herhaalde zijne troostende verzekeringen, toen
hij eensklaps van buiten zijnen naam met kracht hoorde roepen.
Verrast en eenig gevaar vreezende, sprong hij, door zijn verschrikt
huisgezin gevolgd, van den trap en keek zoekend vooruit.
Hoe verbleekte hij! Hoe sneden de angstgillen zijner kinderen hem door
het hart!
Daar zag hij gendarmes en onbekende heeren nevens den spoorweg staan,
nog zichtbaar bezig met de plaats waar het ongeluk gebeurd was, in
oogenschouw te nemen.
De veldwachter naderde Jan Verhelst en zeide hem, dat een rechter en
de substituut van den procureur des konings hem in het wachthuis
riepen, om zijne verklarin
|