..."
"Het is eene valschheid!" kreet Jan Verhelst.
"Een ander verklaart, dat gij nu en dan u aan den drank overgaaft."
"Welke snoodheid! Ik heb nooit meer dan een enkel glas bier, en zeer
zelden dan nog, op eenen zelfden dag gedronken!"
"Het is ijdel gepraat ongetwijfeld, en het gerecht zal daaraan weinig
gewicht toekennen. Men is op zoek naar ernstigere getuigen; dan, of
men zulke wel zal vinden?"
"Maar de notaris? Hij is mijn weldoener; hij zal mij niet laten
veroordeelen," riep de baanwachter.
"De notaris ligt nog immer in doodsgevaar, zooals men mij
gisterenavond zeide. Of hij reeds gesproken heeft, weet ik niet. In
alle geval zal hij uwe onschuld niet verkondigd hebben, want zijn zoon
dringt meer dan ooit op uwe vervolging aan en roept overal om wraak
tegen u. Dat u dit echter niet te zeer verschrikke; mij dunkt het
waarschijnlijk, dat het gerechtshof u vrij zal spreken, indien het
onderzoek geene nieuwe bezwaren tegen u aan den dag brengt."
De baanwachter liet zich verpletterd en moedeloos op de bank vallen.
"O mijn God," klaagde hij met bittere tranen, "hoe is het mogelijk? Ik
heb gedurende mijn gansche leven geslaafd en gezwoegd als een eerlijk
werkman; ik heb een lid verloren om een mensch het leven te redden;
nooit heb ik iets misdaan, en nu haat iedereen mij, als ware ik een
snoode booswicht? De lieden van Bolderhout hebben mij vermaledijd en
wilden mij met slijk werpen; nu betichten zij mij van dronkenschap; de
zoon van den notaris, die mij achting toedroeg en mij meer dan een
bewijs zijner goedheid gaf, eischt mijne veroordeeling! Ach, zou er
dan in het hart van den besten mensch zooveel onrecht en boosheid
verborgen liggen?"
"Integendeel," wedersprak hem de substituut, "het is eene hulde, door
hen aan de deugd gebracht. Zij achten u schuldig; zij betreuren het
lot van den notaris, dien gij zelf uwen weldoener noemt en zij haten
en vermaledijden niet uwen persoon, maar de noodlottige verzuimenis,
waardoor gij, volgens hunne meening, den dood van twee menschen hebt
veroorzaakt. Spreekt het gerechtshof u vrij, dan zullen zij
ongetwijfeld door meer vriendschap en achting u doen vergeten, dat zij
u onrechtvaardig hebben beschuldigd."
Jan Verhelst, verbluft en gansch ontmoedigd door den twijfel, dien de
substituut over zijne onschuld had laten blijken, bleef gevoelloos aan
den troost en vergoot overvloedige tranen.
Eene wijl beschouwde de substituut hem met medelijden en zeide dan:
"Ko
|