m, ik moet u nu verlaten; heb vertrouwen en wanhoop niet. Ik zal
tot den onderzoekingsrechter gaan en van hem pogen te verkrijgen, dat
uwe vrouw toegelaten worde u in de gevangenis te bezoeken."
Met eenen gil van blijdschap opspringende, greep de baanwachter de
hand van den substituut en kuste ze in zijne uitgelatenheid.
"Ik worde veroordeeld of niet, dat God u zegene!" mompelde hij. "Ja,
ja, mijnheer, poog eenen ongelukkige die onschatbare weldaad te
bewijzen! Ik val geknield ter aarde en zal bidden en den hemel om hulp
aanroepen, opdat hij uw edelmoedig woord eene onweerstaanbare kracht
verleene! Dank, o dank!"
En hij zonk werkelijk ten gronde en hief de armen in de hoogte.
Bij de deur der cel bleef de substituut nog staan en zeide:
"Ik meende slechts laat op den namiddag naar Bolderhout te rijden;
maar om zoo mogelijk uwe smart te verkorten, zal ik dezen morgen
vertrekken, onmiddellijk na mijn bezoek bij den rechter. Wees dus
getroost; in alle geval zult gij nog heden nieuws van uw huisgezin
bekomen."
De sleuteldrager sloot de cel toe, en de substituut verliet de
gevangenis met ware deernis in het hart.
IV
Dienzelfden voormiddag verliet een ongelukkig huisgezin het dorp van
Bolderhout.
Mie-Wanna, de moedige vrouw van den baanwachter, stapte vooruit in den
aardeweg, met het kleine Barbeltje op den arm. Driesken liep aan hare
zijde. Achter haar kwam de blinde grootmoeder, door haren kleinzoon,
door haren vriend Sander, geleid. Allen waren met pakken beladen, als
ondernamen zij eene langdurige reis.
Ongetwijfeld hadden zij nu sedert zeven lange doodsche dagen zooveel
geweend en geklaagd, dat de bron hunner tranen was opgedroogd. Zij
gingen wel onder de smart gebogen, doch hunne oogen waren droog en zij
sukkelden, in sombere stilzwijgendheid voort.
Mie-Wanna alleen keerde bijwijlen nog het hoofd om naar het dorp en
scheen in die richting met den ontstelden blik eene betreurde plaatste
zoeken.... Daar, bij den ijzeren weg, stond de waggon, de wieg van
haar Barbeltje!... het paradijs waar zij de schoonste jaren van haar
leven in zielevrede en in onzeglijk geluk had doorgebracht! Verloren,
verloren voor altijd!
Inderdaad, het Bestuur der spoorbaan had eenen anderen wachter
aangesteld. Alhoewel deze insgelijks getrouwd was, had hij de vrouw
van Jan Verhelst uit medelijden aangeboden, haar met hare kinderen in
den waggon te laten wonen, totdat zij iets stelligs omtrent het lot
van haren man
|