hun dit vraagpunt onverschillig of wilden zij zelfs in hun binnenste
geen oordeel strijken.
De oudste van beiden zeide nu tot den gevangene:
"Een moord door onvoorzichtigheid? Het is eene erge zaak, kameraad.
Was ik in uwe plaats, ik zou alles bekennen en maar vlakaf zeggen hoe
het ongeluk is gebeurd. Dan zoudt ge de kans hebben, eene veel mindere
straf te krijgen."
"Maar, vriend, ik heb alles bekend," antwoordde Jan Verhelst. "Zou ik
nu tegen mij zelven gaan liegen?"
"Gij moet het weten; het is uwe zaak; maar denk er toch aan, want het
is een goede raad, dien ik u geef."
"Inderdaad," bevestigde de andere gendarme. "Zie, ik weet juist twee
zulke gevallen tot voorbeeld. Ik heb in eene gemeente van
West-Vlaanderen gestaan. Daar werd eene vrouw verpletterd, omdat de
barreelen bij den doortocht van den trein niet waren gesloten
geworden. De baanwachter loochende zijne schuld, en men veroordeelde
hem tot twee jaren gevangenis. Eenigen tijd daarna werd ik verplaatst
naar den kant van Leuven. Daar gebeurde bijna hetzelfde ongeluk. Er
bleven drie menschen dood. De baanwachter bekende met leedwezen en met
tranen, dat hij verzuimd had de barreelen intijds te sluiten. Deze
zaak was veel erger dan de vorige; maar omdat hij zoo openhartig zijne
plichtigheid beleed, stond men hem het voordeel der verzachtende
omstandigheden toe, en hij werd slechts veroordeeld tot drie maanden."
"Het is maar om te zeggen, dat gij uw voordeel uit deze twee kleine
geschiedenissen zoudt kunnen trekken," bemerkte de oudste gendarme.
"Kom, kameraad, zijt gij wel zeker dat gij de barreelen hebt
gesloten?"
"Ik ben er zoo zeker van als van mijn bestaan op aarde," mompelde Jan
Verhelst, door den twijfel zijner geleiders gekwets en gefolterd.
Daar er uit hem niets anders dan de bloote bevestiging zijner onschuld
te bekomen was, brak de samenspraak hier af. Misschien veeleer nog
omdat men nu de eerste huizen van het voorgeborchte ging naderen, en
de baanwachter in sombere stilzwijgendheid verviel.
Ach, in die stad was Jan Verhelst geboren; hij had er als kind
gespeeld en als man er gewerkt en geleefd tot zijn dertigste jaar!
Velen kenden hem daar; hij had er talrijke vrienden. Nu zou men hem
tusschen twee gendarmes door de straten zien gaan, zonder te weten van
welke misdaad hij was beschuldigd. Men zou hem aanzien voor eenen
booswicht, op heeterdaad van diefstal betrapt. Hij, Jan Verhelst, die
eerder zou sterven dan iemand wetens en willen
|