wijfelen was--dan keerde hij weder met herstelde eer en
ontlast van alle verdenking. Zij moesten nu naar huis gaan en met
geduld zijne wederkomst afwachten. Hun gekerm sneed hem zoo pijnlijk
door het hart. Hij smeekte hen dus, hem niet langer te volgen. Alwat
zij nu uit liefde voor hem konden doen, was God te bidden, opdat Hij
zijne onschuld wel spoedig liete blijken. Hij zou hun nu elk nog eenen
kus tot vaarwel geven, en dan moesten zij maar seffens in de baan
terugkeeren.
Allen schenen door zijne woorden eenigszins gerustgesteld en
betuigden, dat zij zijnen raad zouden gehoorzamen. Maar toen de
baanwachter de oude vrouw op zijn hart drukte en op diep ontstelden
toon haar zeide: "Vaarwel, moeder lief!" viel de arme blinde in
onmacht ter aarde.
Dan begon het gekerm en gehuil opnieuw; de kinderen bovenal toonden
zooveel schrik en beangstheid, dat een der gendarmes tranen van
deernis uit zijne oogen veegde.
Jan Verhelst zat geknield bij zijne blinde moeder, hief haar het hoofd
op en waschte haar de wangen met water uit eene veldflesch, welke een
gendarme hem had toegereikt.
Zoohaast de bezwijmde eene beweging had gedaan en ging bekomen, werd
den baanwachter aangezegd, dat hij oogenblikkelijk zijnen weg naar de
stad moest voortzetten. Zijne wachters hadden zich welwillend voor hem
getoond; hij moest nu man zijn en laten zien, dat hij van hunne
goedheid geen misbruik wilde maken.
De gevangene haastte zich zijne kinderen nog eens te omhelzen, hij
drukte met verkropten boezem het kleine Barbeltje op zijn hart en
zeide dan eenige strenge woorden aan het oor zijner vrouw, die zij
goed scheen te begrijpen, want zij antwoordde met besluit:
"Ga, Jan, ga, man lief, wij volgen u niet meer. Ik zal over de
kinderen waken, ze troosten en ze doen bidden, totdat gij wederkomt.
Heb maar moed, God is rechtvaardig."
"Ja, moed, moed, Mie-Wanna!" mompelde nog de baanwachter met verkropte
stem, terwijl hij zich tusschen de gendarmes schikte en, zonder nog om
te zien, haastig in de baan voortstapte.
Maar dan brak geheel zijne kunstmatige sterkte; een tranenvloed borst
uit zijne oogen en hij weende zuchtend en snikkend als een kind,
totdat zijn hart van het overmatig wee was ontlast en hij, wel
diep-treurend doch met gelatenheid, op de bemerkingen en vragen zijner
geleiders kon antwoorden.
Geloofden de gendarmes aan zijne onschuld of aan zijne plichtigheid?
Dit was uit hunne overwegingen niet op te maken. Waarschijnlijk was
|