en, dat zij den
baanwachter zouden binden, indien hij weigerde hen gedwee te volgen.
Op deze akelige bedreiging sprong Jan Verhelst achteruit en balde
zijne eenige vuist, gereed tot eene hopelooze worsteling.
Maar de substituut naderde hem en deed met vriendelijke woorden hem
begrijpen, dat alle wederstand nutteloos was, en hij, die beweerde
onschuldig te zijn, zich aan eene strafbare misdaad ging plichtig
maken. De voorloopige gevangenzetting zou slechts duren, totdat het
onderzoek geheel was afgeloopen, en bleek daaruit, dat hij werkelijk
de barreelen had gesloten, dan zou hij de vrijheid terugkrijgen en in
zijne eer worden hersteld.
Door deze troostende woorden liet de baanwachter zich bedaren. Wat hem
nog van eene geheele onderwerping deed schrikken, was de gedachte, dat
zijne vrouw en kinderen bij de akelige tijding zouden bezwijken van
smart en schaamte.
"Betrouw daarvoor op mij," zeide hem de substituut. "Hun lot boezemt
mij medelijden in. Ik zal tot hen gaan en hun doen begrijpen, dat zij
niet mogen wanhopen en redenen hebben om met betrouwen op den
eindelijken uitslag dezer droeve zaak te wachten. Onderwerp u zonder
tegenspreken; ik ga oogenblikkelijk tot uw huisgezin."
En hij verliet inderdaad het wachthuisje.
Jan Verhelst verklaarde bereid te zijn tot de volledigste
gehoorzaamheid; maar hij bad met tranen in de oogen, dat men hem toch
de schande niet aandede, hem als eenen verachtelijken dief de binden.
De griffier las hem zijne verklaringen voor, en hij onderteekende ze
zonder aarzelen.
"Gendarmes, gij blijft voor den gevangene verantwoordelijk," zeide de
rechter. "Doet uwen plicht en leidt hem naar de stad."
Tusschen de twee gendarmes verliet Jan Verhelst zijn wachthuis. Hij
keek nog eens naar den waggon, maar bespeurde niemand dergenen, die
hem zoo nauw aan het hart lagen. Waarschijnlijk had de edelmoedige
substituut hen verwijderd, om hun het wreede schouwspel van huns
vaders ongeluk en schande te sparen.
Voor den barreel stonden wel vier-of vijfhonderd menschen, wien men
uit eerbied voor het gerecht had belet op de spoorbaan te treden.
Jan Verhelst, deze duizend nieuwsgierige oogen op zich gevestigd
ziende, voelde eene ijskoude rilling door zijne aderen vloeien, en hij
liet met eenen verdoofden angstkreet het hoofd op de borst vallen. Een
der gendarmes moest hem den arm nemen, om zijnen wankelenden stap te
richten.
Toen de dichtgeslotene menigte, door den veldwachter teruggedre
|