en, zijne stille onderwerping, zijn open gelaat,
alles toch in hem droeg den stempel der eerlijkheid. Misschien hadden
de bittere klachten en scheurende kreten van des baanwachters kinderen
den substituut het hart geroerd. Althans hij verborg zijn welwillend
medelijden met den beschuldigde niet. Reeds meer dan eens had hij hem
getroost en aangemoedigd, door hem te doen begrijpen dat zulk streng
onderzoek hem niet mocht verschrikken, en hij, indien hij onplichtig
was, niets had te vreezen dan deze pijnlijke vormen, volstrekt noodig
om in zijn eigen belang de waarheid onbetwistbaar te doen uitschijnen.
Nu weder neigde de substituut zich tot den rechter en raadde hem aan,
dit voorloopig onderzoek te staken, dewijl er voor alsdan ten minste
geene hoop was om uit den ontstelden man eenige andere bijzonderheid
te bekomen.
De rechter geloofde waarschijnlijk aan de schuldigheid van den
baanwachter; want het was morrende en met een onwillig schudden des
hoofds, dat hij aan den raad zijns makkers toegaf.
Zich nog eenmaal tot den baanwachter keerende, zeide hij:
"Jan Verhelst, voor het laatst, antwoord mij openhartig. Hebt gij
niets aan uwe uitlegging van het ongeluk te veranderen, niets er bij
te voegen?"
"Niets, mijnheer," bevestigde de afgematte en gepijnigde man schier
onhoorbaar.
"Het is wel; gij gaat dit verslag met ons onderteekenen, en dan volgt
gij de gendarmes naar de stad. In de gevangenis zult gij de uitspraak
van het gerechtshof afwachten."
Dit woord _gevangenis_ scheen Jan Verhelst als een geheime slag te
treffen en in hem met geweld het gevoel zijner mannenwaardigheid op te
wekken. Hij richtte het hoofd op, nam eene stoute houding aan en bezag
den rechter met vlammenden blik.
"In de gevangenis? In het kot?" kreet hij. "Ik, Jan Verhelst? Ik, die
mijn leven hebt gewaagd en een lid verloren uit opoffering? Ik,
onschuldig? O, neen, neen, het is onmogelijk! In het kot, als een
dief, als een moordenaar? Weet gij dan niet, dat ik vrouw en kinderen,
dat ik eene oude, blinde moeder heb?... En wie zal dan in mijne
afwezigheid de baan bewaken?"
"Daarvoor is reeds gezorgd."
"Neen, o neen, naar het kot ga ik niet! Dood mij liever voor uwe
voeten!"
"Moet gij geweld onderstaan, beschuldig u zelven er van," zeide de
rechter zeer koel, terwijl hij tevens met de oogen den gendarmes een
teeken deed.
Dezen haalden oogenblikkelijk eene streng koorden voor den dag,
ontrolden ze langzaam en lieten genoeg blijk
|