g te hooren.
De arme baanwachter kon zijne oogen van de gendarmes niet keeren.
Kwamen zij voor hem? Om hem te halen? Zou hij naar de gevangenis?
Onmogelijk! Wat had hij toch misdaan?
Slechts toen de veldwachter hem ten tweeden male het bevel van den
rechter herhaalde, stapte hij met eene pijnlijke beradenheid naar het
wachthuis.
Een oogenblik daarna zaten daar bij de kleine tafel de rechter, de
substituut en de griffier, terwijl Jan Verhelst, halfdood van schaamte
en vervaardheid, tusschen de twee gendarmes voor hen stond als een
misdadiger, die op zijn vonnis wacht.
"Uw naam en voornamen? Waar en wanneer zijt gij geboren?" vroeg de
rechter.
Maar de baanwachter verstond hem waarschijnlijk niet; want hij hief de
armen in de hoogte en riep met tranende oogen ten hemel:
"O, God, bescherm mijne blinde moeder, mijne arme kinderen! Zij zullen
sterven van schrik!"
En inderdaad, daarbuiten hergalmden de grievende klachten, de
scheurende noodkreten van zijn huisgezin zoo aanhoudend en zoo luide,
dat men binnen het wachthuis elkander niet kon hooren.
"Gendarme!" beval de rechter, "ga, zeg den veldwachter, dat hij de
lieden daarbuiten van het wachthuis verwijdere, desnoods zelfs met
geweld. Wij maken hem verantwoordelijk voor alle gerucht, dat ons
onderzoek voortaan zou komen storen!"
Men hoorde nog eenige luidere gillen; maar welhaast verzwakten die
galmen en hielden schier onmiddellijk geheel op. Een doffe zucht
ontsnapte der beklemde borst van Jan Verhelst, die in den geest zijne
schreiende kinderen en zijne weenende vrouw door den barschen
veldwachter zag verdrijven.
Nu kon men het onderzoek zonder stoornis voortzetten. De baanwachter
verklaarde zijnen naam, geboorteplaats en beroep. Dan zeide hem de
rechter:
"Jan Verhelst, gij zijt verdacht van moord door onvoorzichtigheid. Gij
hebt verzuimd, bij den doortocht van den sneltrein, de barreelen te
sluiten. Door deze noodlottige nalatigheid hebt gij den dood van twee
menschen veroorzaakt. Bekent gij dit?"
"O, mijnheer, geloof mij, ik ben onschuldig," antwoordde de
baanwachter. "De barreelen waren gesloten, zooals het behoort."
"Hoe meent gij dan te kunnen uitleggen wat er gisterenavond is
geschied?"
"Ik weet het niet, mijnheer. Mijn geweten weigert andere menschen te
beschuldigen...."
"Zoo? Verdenkt gij dan iemand van de barreelen te hebben geopend?"
"Neen, mijnheer ... en toch zijn ze geopend geworden...."
"Of opengelaten door verzuimenis
|