doet en zuiver van geweten is,
mag niet vervaard zijn. Kruipt in uw bed; daar is het nog 't best van
al. Leest uw avondgebedeken en zegt in u zelven, terwijl gij de oogen
sluit: "Wat God bewaart, is wel bewaard."
Zonder nog een woord tegen te spreken, omhelsden de beide jongens
hunne ouders en hunne blinde grootmoeder, ontvingen den kus en den
zegen van allen en verdwenen dan in het tweede vak van den waggon.
Nauwelijks konden zij ingeslapen zijn, of het begon schier onophoudend
te bliksemen en te donderen met immer toenemende kracht en de gloed en
de slagen werden eindelijk zoo hevig en geweldig, dat de waggon op den
geschokten bodem daverde en de gansche landstreek in vuur en vlam
scheen te staan.
Mie-Wanna had nog eene kaars ontstoken en een klein Christusbeeld op
de tafel gezet. Zij en de blinde zaten met gevouwen handen en
neergeslagen oogen te bidden. De man deelde in haar gebed, doch hield
zijn uurwerk in de hand en bezag het nu en dan.
Onderwijl was het onweder nog schrikkelijker geworden; de bliksems
volgden elkander op zonder verpoozing, en de donder ratelde als het
gebulder van honderd kanonnen door den ontstelden hemel. Daarenboven,
nu was er een tempeest losgebroken; het vervulde de korte ruimten
tusschen de donderslagen met het gehuil der winden en het gekletter
der nederstortende hagelsteenen.
De baanwachter stond op en ontstak het licht in zijne lantaarn.
"Och God, Jan, door zulk ijselijk weder!" zuchtte Mie-Wanna. "Wie zou
wreed genoeg zijn om er eenen hond door te jagen?"
"De sneltrein zal welhaast voorbijkomen," antwoordde hij. "Plicht gaat
voor alles. Weest niet bekommerd en blijft gerust bidden."
Hij opende de deur van den waggon;--de wind bonsde er in met geweld en
doofde de lamp en de kaars uit. Een oogenblik aarzelde de baanwachter
bij de angstkreten zijner vrouw en zijner moeder. Wat schrikkelijke
orkaan! De bliksemstralen sloegen hem met blindheid, en daarop volgde
een nacht, zoo donker en zoo zwart als het grondelooze niet zelf. De
hagelsteenen sloegen zijne handen en wangen ten bloede ... maar hij
nam een besluit, trok de deur toe en sprong van de waggontrap neder,
om zijnen plicht naar behooren te gaan vervullen.
Mie-Wanna ontstak onmiddellijk weder de lamp en de kaars, en terwijl
zij de handen opnieuw samenvoegde, zuchtte zij bevende:
"Och, moeder lief, daar moet onze Jan door zulk schromelijk weder! Als
hem maar niets overkomt...."
"Zwijg, kind, zwijg," morde de bli
|