jnen plicht gedaan; mijn geweten is
zuiver. Uw schrikkelijk verdriet ontrukt mij tranen van medelijden,
mijnheer; maar uwe verdenking kwetst mij niet."
Eenige vrienden hadden den jongen heer Vereecken achteruitgetrokken en
poogden hem te bedaren.
Intusschen hieven een tiental mannen de draagbaar van den grond en
stapten er mede weg.
"Gij, Jan Verhelst, moet ons volgen om op het gemeentehuis uwe
verklaring af te leggen," zeide de burgemeester.
"Onmogelijk, ik mag niet," wedersprak de baanwachter. "Binnen een uur
komt er een koopwarentrein voorbij; ik moet op mijnen post staan."
"In naam der wet, ik gebied het u!"
"Ik wil u wel gehoorzamen, heer burgemeester," antwoordde Jan
Verhelst, "indien gij hier voor getuigen de verantwoordelijkheid van
alwat er kan geschieden op u neemt. Anders moet ik volstrekt
weigeren."
De burgemeester bedacht zich eene wijl.
"Inderdaad," zeide hij, "de ijzeren weg kan niet zonder bewaking
blijven. Wij zullen morgen het verslag dezer zaak opstellen en het u
doen onderteekenen."
Hij neigde zich naar den veldwachter, die nevens hem stond, en
fluisterde hem in het oor:
"Gij gaat oogenblikkelijk naar de stad, om den procureur des konings
kennis te geven van hetgeen hier is geschied."
"Begrepen, mijnheer," mompelde de veldwachter bevestigend.
De burgemeester en de grootste hoop der omstanders volgden den
treurigen stoet, die den gewonden notaris naar zijne woning
vergezelde.
"Kom, Mie-Wanna, heb moed," zeide de baanwachter tot zijne vrouw. "Ga
nu bij de kinderen in den waggon en ween niet langer; het kan er toch
niet aan helpen. Wij hebben er geene schuld aan; dit moet ons sterk
maken tegen de verdenking der lieden. Ik kan niet met u naar binnen;
want ik moet de baan op eene groote lengte onderzoeken, om mij te
verzekeren dat nergens iets op de sporen ligt."
Hij leidde zijne bedrukte vrouw naar den waggon en begaf zich met
zijne lantaarn aan de hand langs de sporen. Wel had hij redenen om dit
onderzoek met aandacht en zorg te volbrengen, want op twee of drie
plaatsen vond hij stukken hout van de verbrijzelde tilbury dwars op
het spoor liggen.
Het duurde lang, eer hij de overtuiging had bekomen, dat de baan
gansch vrij was. Dan echter keerde hij nog niet naar zijne vrouw. Hij
bleef met de armen gekruist nevens het spoor staan en overwoog in
eenzaamheid zijnen toestand en de gevolgen, welke er voor hem konden
uit voortspruiten.
Hoe hij ook tegen angst en verschrik
|