vriendelijk.... De
smid Jan Verhelst is hier koning, en alhoewel die arme koning slechts
eenen ouden waggon tot paleis heeft, is hij toch gelukkig en hij
zegent den Heer van hierboven voor zijn stil en nederig lot."
In zijne geestdrift legde hij den arm over den schouder der blinde
vrouw en omhelsde haar.
"Kom, kom, moeder lief," murmelde hij, "acht gij u insgelijks
gelukkig, uit liefde tot ons!"
"Wel, ik ben met mijn lot tevreden, Jan," zeide zij. "Indien de
treurigheid mij weder overviel, het is, omdat alles hier zoo doodstil
was rondom mij."
"Waarom zijt gij dan niet in den waggon gebleven met mijne vrouw en de
kinderen?"
"Mie-Wanna was aan het wasschen; ik kon daarbinnen schier niet ademen.
Het is ook zoo ijselijk heet geweest vandaag!"
"Nu, moeder, ik moet nog metterhaast eene reek aardappels aanstruiken.
Dan zullen wij naar huis gaan. De wasch zal wel gedaan zijn; de avond
valt reeds."
Hij keerde terug naar zijnen arbeid en greep zijne spade; maar daar
zag hij door eenen veldwegel zijnen zoon Alexander aankomen, met den
boekenzak op den rug en iets als een korfje aan de hand.
De liefderijke vader hield met welgevallen den blik naar zijn kind
gericht. Het was een knap tienjarig jongsken met levendige oogen, doch
op wiens zoet gelaat reeds de gewoonte van nadenken iets ernstigs had
geprent.
Naarmate het kind naderde, verhaastte het zijnen stap, en toen het de
streep gronds ging bereiken, begon het te loopen. Het zette zijn
korfje ter aarde en, door de sterke armen zijns vaders ontvangen,
sprong het in de hoogte, klom hem tegen het lijf op en legde hem eenen
langen kus op de wangen onder het murmelen van eenen teederen groet.
Den baanwachter stonden de tranen in de oogen. Hij beminde toch dit
kind en zijne andere twee kinderen en zijne vrouw en zijne moeder met
eene soort van overdrevene innigheid; maar over zijnen oudsten zoon,
over zijnen wakkeren, geleerden Alexander was hij daarbij nog zoo
trotsch!
Nu bemerkte de jongen zijne grootmoeder onder het prieel. Hij sprong
ten gronde, greep het korfje en liep juichend tot de oude vrouw. Na
haar vluchtig te hebben omhelsd, zette hij haar het korfje op den
schoot en riep:
"Meken, Meken lief, ik heb alweder iets voor u van mijnheer den
notaris! Aardbezien, Engelsche, groote roode; ze smaken als klompen
suiker! Daar, Meken, proef ze eens!"
En dit zeggende, stak hij de blinde vrouw twee of drie aardbessen in
den mond.
"Ach, gij goed Sanderke
|