kige vergelijking u
van het kannibalen-maal gruwen doet! Het is wel, zoo gij, onder een van
beide jammeren, den lust overhoudt, om op te merken, dat de proeven,
die ons volk bijwijlen van Oostersche beeldspraak neemt, doorgaans
afgrijsselijk uitvallen. Gij ziet, ik ben billijk, al geldt het ook
mijne gunstelingen; want waarom zou ik schromen, thans dien naam te
geven aan de velerlei verrassingen, die in roep of kreet tot mij komen,
van den bitteren eersteling onzer velden, van het radijsje af, tot de
laatste, scherpe vrucht onzer hoven, de rammenas, toe? Er ligt een zomer
tusschenbeide, de keel des volks zou het u vertellen, zoo gij hem niet
zelf gezien, niet zelf genoten hadt! Naauwelijks mag het een meisjesstem
heeten, dat snerpende geluid, 't welk in 't vroege voorjaar des ochtends
aan het venster door de leden vaart en uit deernis, hoop ik, "een bosje
roode of witte" koopen doet, ware het ook maar om het kind te vergelden,
dat het u de komst der lente geboodschapt heeft. Mild, daarentegen,
schier melodisch, zou ik willen schrijven, klinkt de roep des mans, die,
bij invallenden avond, den herfstwind de a's van zijne _rammenas_ verre
dragen doet,--als de zonneschijn langer geduurd had, ze zouden tot zang
zijn verzacht! En zal ik ze nu optellen, de tallooze verkwikkingen,
welke de arme langs uwe deuren vent, zonder er zich zelfs over te
verbazen, dat gij die in overvloed genieten moogt, terwijl hij ze zoo
schaars smaakt, terwijl zoo vele van deze hem zijn ontzegd: de
welriekende aardbezie, de verfrisschende kers, de druiven, waarop de
dauw nog ligt, de china's-appelen, die het Zuiden ons zendt, de--maar
waar zou ik eindigen, als ik ook slechts een honderdste der tooneelen
voor uwen geest wilde roepen, waarop de gevleugelde verbeelding ons
verplaatst, bij het hooren van eenen der vele klanken op welke de breede
schaal van toonen boogt, die van behoefte tot weelde reikt? Mijne
inleiding zal haar doel hebben bereikt, als zij de ergernis voorkomt die
de titel van mijn opstel geven mogt--maar een straatkreet!
"Blaauw bes, Blaauw bes!"--klonk het langs de ----gracht onzer
hoofdstad, en het geluid, dat eene oude vrouw verried, mogt den jongen
heer van het eene venster niet van zijn duodecimootje op doen zien, en
de bezien, welke het wijfje door dien kreet ventte, der jonge jufvrouw
van het andere raam geenen blik waard zijn, een Rembrandt had hare
gansche mand leeg gekocht, als zij een uur voor hem had willen zitten.
Een s
|