en beter te hanteeren dan andere menschen; daarom zijn zij, de
broozen, toch sterk in de branding des levens. Hij "sublimeerde" zijn
liefde-verlangens, dat wil zeggen hij bracht ze over in een andere, een
ijler sfeer: de vervulling die hem ontzegd was in de werkelijkheid,
zocht hij in de fantazie.
Langzaam, geleidelijk, werden de lieflijke jeugd-herinneringen
omgeschapen door de werkende verbeelding, zij scheidde, verbond, voegde
samen; zij vereenvoudigde de menigvuldigheid der indrukken tot klare
eenvoudige lijnen, sneed alle overtollige ranken weg, wischte alle
storende bijvoegsels uit; zij omgloriede enkele gestalten met alles wat
hij ooit in menschen had liefgehad en hoopte op een kleine plek aarde
samen al wat hij ooit schoon en heerlijk had gevonden in de natuur.
Zoo ontstond in hem de verbeelding van eenige gevoelige reine menschen,
twee vrouwen en een man, de vrouwen teedere vriendinnen, de man de
minnaar der eene, de vriend der andere, allen levend in een dorpje aan
den oever van een meer. En die oever was de geboorteplaats van Mme de
Warens, en de vrouwen droegen trekken van alle vrouwen die hij bemind
had, en de man was zooals hij zelf zich voelde: vurig en zwak, week en
vol aspiraties naar deugd en goed te leven, maar jong en onweerstaanbaar-
beminnelijk, gelijk hij graag had willen zijn. Hij wilde een monument
oprichten voor de afgoden van zijn hart: vriendschap en liefde.
Hij begon te schrijven, eerst zonder bepaald plan, en voelde zich vol en
onzegbaar gelukkig. In de wintermaanden las hij wat hij geschreven had
voor aan Therese en haar moeder. Therese snikte van verteedering, hij
zelf ook. Maar in hem was toch een schaamte over zijn weekheid en over
het werk dat daaruit werd. Had hij niet sedert jaren de zwakheid der
liefde berispt en de schrijvers gegeeseld die haar verheerlijkten? En
wat deed hij zelf nu anders? Geestdrift voor de steile paden der deugd,
voor een streng eenzaam leven was jaren lang in hem gegroeid en had zich
geworteld door zijn hersens, hij kon haar niet uittrekken, zij was een
deel van zijn wezen geworden dat hij evenmin kon wegdringen als de weeke
zinnelijkheid daarin. Daarom zocht hij in dit werk de beide zijden van
zijn wezen te vereenigen, liefde te verzoenen met plicht. Het gelukte
hem. Nu was zijn geweten gerust: hij schreef verder en was gelukkig.
In dien tijd van sterk innerlijk leven kreeg hij een bezoek van de
schoonzuster van Mme d'Epinay, Mme d'Houdetot. Hij kende h
|