elheid van lichamen, die aan
zichzelven overgelaten zijn. Mijn leven was slechts een eindelooze val.
Ik ontwaakte te vijf uur, afgemat door vermoeienis en aandoening. Ik
ging naar beneden in de eetzaal. Mijn oom zat aan tafel. Hij verslond
de spijzen. Ik zag hem aan met een gevoel van afschuw. Maar Graeuben
was er bij. Ik sprak niets. Ik kon niet eten.
Te half zes hoorde ik het ratelen van een rijtuig op de straat. Er
kwam een groote wagen voor om ons naar den spoorweg te Altona te
brengen. Hij was weldra volgeladen met al de kisten van mijn oom.
"En uw valies?" vroeg hij mij.
"Het is gereed," antwoordde ik bijna bezwijmende.
"Breng het dan spoedig beneden, of wij zouden door uw schuld den
trein missen!"
Tegen mijn noodlot te kampen scheen mij onmogelijk toe. Ik ging weder
naar mijne kamer, en mijn valies van de trappen latende glijden,
vloog ik het achterna.
Op dit oogenblik droeg mijn oom plechtig de "teugels" van zijn huis
in handen van Graeuben over. Het lieve meisje behield hare gewone
kalmte. Zij omhelsde haren voogd, maar kon een traan niet weerhouden,
toen zij mijne wang met hare zachte lippen aanraakte.
"Graeuben!" riep ik.
"Ga, lieve Axel! ga!" zeide zij mij, "gij verlaat uwe bruid, maar
vindt bij uwe terugkomst uw vrouwtje terug!"
Ik klemde Graeuben in mijne armen en nam plaats in het rijtuig. Martha
en het meisje op den drempel van het huis staande, riepen ons een
laatst vaarwel toe; daarna sloegen de beide paarden, door het fluiten
van den voerman aangevuurd, in galop den weg naar Altona in.
HOOFDSTUK VIII
Altona.--Kiel.--Korsoer.--Professor Thomson.--Kopenhagen--De
Vor-Frelsels kerk.--Duizeligheid.
Altona, eigenlijk stadsgebied van Hamburg, is het eerste station
van den Kielerspoorweg, die ons naar den oever van de Belt zou
brengen. Binnen twintig minuten kwamen wij op Holsteinschen grond.
Om half zeven uur hield het rijtuig stil voor het station, de talrijke
kisten van mijn oom, zijn verbazende reisbehoeften werden afgelaten,
vervoerd, gewogen, van briefjes voorzien, weder in den goederenwagen
geladen, en om zeven uur zaten wij over elkander in dezelfde afdeeling
van een waggon. De locomotief floot en zette zich in beweging. Wij
waren vertrokken.
Had ik mij in mijn lot geschikt? Nog niet. Doch de frissche
morgenlucht, de bijzonderheden van den weg, die telkens afwisselden
door de snelheid van den trein, gaven mij eenige afleiding van mijn
diep
|