ene wandeling van drie uur over zulk een gemakkelijken weg."
"Ik ontken niet, dat hij gemakkelijk is, maar hij is hoogst vermoeiend
ook."
"Wat! en wij behoeven slechts te dalen!"
"Te klimmen met uw welnemen!"
"Te klimmen!" zeide mijn oom, zijne schouders ophalende.
"Ongetwijfeld. Sedert een half uur is de helling veranderd en als
wij zoo voortgaan, komen wij zeker op IJsland terug."
De professor schudde zijn hoofd als iemand, die niet overtuigd
wil worden. Ik trachtte het gesprek weder aan te knoopen: maar hij
antwoordde mij niet, en gaf het teeken tot het vertrek. Ik zag wel,
dat zijn stilzwijgen niets anders was dan ingehouden kwaadheid.
Ik had intusschen mijn pak met nieuwen moed weder opgenomen en volgde
snel Hans, die door mijn oom werd voorgegaan. Ik wilde ongaarne
achterblijven; mijne grootste zorg was mijne makkers niet uit het
oog te verliezen. Ik sidderde bij de gedachte van in de diepte van
dezen doolhof te verdwalen.
Al werd de stijgende weg ook moeielijker, zoo troostte ik mij daarmede,
dat hij mij dichter bracht bij de oppervlakte der aarde en bij mijne
lieve Graeuben. Dat was een aangenaam vooruitzicht, dat bij iederen
tred bevestigd werd.
Te twaalf uur veranderde het voorkomen van de wanden der galerij. Ik
bemerkte het aan de verzwakking van het door de muren weerkaatste
electrische licht. Op de bekleeding met lava volgde onvermengde rots,
bestaande uit hellende en dikwijls loodrecht hangende lagen. Wij
waren in het overgangstijdperk, de silurische vorming. [8]
"Het is duidelijk," riep ik, "het bezinksel van het water heeft in
het tweede tijdperk der aarde dezen schiefer, dezen kalksteen en dezen
zandsteen gevormd! Wij keeren den rug toe aan het massieve graniet! Wij
gelijken op Hamburgers, die over Hanover naar Lubeck gaan!"
Ik had mijne waarneming wel voor mij mogen houden. Maar mijne drift
als geoloog won het van de voorzichtigheid en oom Lidenbrock hoorde
mijne uitroepen.
"Wat scheelt u toch?" zeide hij.
"Zie eens!" antwoordde ik, hem de afwisseling van zand- en kalksteen
en de eerste kenteekenen der leigronden wijzende.
"Welnu?"
"Wij zijn in het tijdperk gekomen, waarin de eerste planten en dieren
verschenen!"
"Denkt gij dat?"
"Zie, onderzoek, neem zelf waar!"
Ik dwong den professor om met zijne lamp langs de wanden der galerij
te gaan. Ik rekende op den een of anderen uitroep van hem. Maar in
plaats daarvan sprak hij geen woord en vervolgde zijn weg.
Had
|