nd op de zijne. Hij verroerde zich
niet. Ik wees hem den weg naar den krater. Hij bleef onbeweeglijk
staan. Mijn ontsteld gelaat drukte genoeg uit wat ik leed. De IJslander
schudde zacht het hoofd en heel bedaard op mijn oom wijzende, zeide
hij: "Master!"
"De meester!" riep ik, "neen, zinnelooze! hij is geen meester over
uw leven! gij moet vluchten! gij moet hem medeslepen! hoort gij
mij? begrijpt gij mij?"
Ik had Hans bij den arm genomen. Ik wilde hem dwingen om op te
staan. Ik worstelde met hem. Mijn oom kwam tusschen beiden.
"Bedaar, Axel!" zeide hij. "Gij zult niets gedaan krijgen van dezen
koelbloedigen dienaar. Luister dus naar hetgeen ik u wil voorstellen."
Ik sloeg de armen over elkaar en zag mijn oom stijf in het gezicht.
"Gebrek aan water alleen," zeide hij, "legt een hinderpaal in den
weg aan de volvoering mijner plannen. In deze oostelijke galerij,
uit lava, schiefer en steenkolen bestaande, hebben wij geen enkelen
droppel vocht aangetroffen. Het is mogelijk, dat wij gelukkiger zullen
zijn, als wij den westelijken tunnel volgen.
Ik schudde mijn hoofd met een zeer ongeloovig gelaat.
"Hoor mij tot het einde toe aan," hernam de professor zijne stem
verheffende. "Terwijl gij daar bewusteloos laagt, ben ik de inrichting
dezer galerij gaan verkennen. Zij dringt rechtstreeks in de ingewanden
der aarde, en binnen weinige uren zal zij ons tot het massieve graniet
voeren. Daar moeten wij overvloedige bronnen aantreffen. De aard
der steensoort wil het zoo, en de hoop is het met de logica eens om
mijne overtuiging te ondersteunen. Ziehier nu wat ik u heb voor te
stellen. Toen Columbus drie dagen vroeg aan zijn scheepsvolk om nieuwe
landen te vinden, lieten zijne zieke en beangstigde schepelingen toch
recht wedervaren aan zijn verzoek en--hij heeft de nieuwe wereld
ontdekt. Ik, de Columbus dezer onderaardsche gewesten, vraag u nog
maar een dag. Als ik na verloop van dien tijd het ons ontbrekende
water nog niet aangetroffen heb, dan, ik zweer het u, zullen wij naar
de oppervlakte der aarde terugkeeren."
In spijt van mijne verbittering was ik aangedaan door deze woorden en
door het geweld, dat mijn oom zich aandeed om zulk eene taal te voeren.
"Welnu!" riep ik uit, "het geschiede zooals gij verlangt! Moge God
uwe bovenmenschelijke geestkracht beloonen! Stel het lot dan nog maar
eenige uren langer op de proef. Vooruit!"
HOOFDSTUK XXII
Zeldzaam geologisch genot.--Verdwijning van Hans.
|