vestigen mijne blikken zich op de zee; ik vrees een van die
bewoners der onderzeesche holen boven te zien komen.
Ik veronderstel, dat professor Lidenbrock mijne gedachten, misschien
wel mijne vrees deelt, want na het breekijzer onderzocht te hebben
ziet hij rond over den oceaan.
"Naar den duivel," zeide ik in mijzelven, "met die gedachte, waarop
hij gekomen is, om te peilen! Hij heeft het een of andere zeedier in
zijne schuilplaats gestoord, en als wij niet onder weg aangevallen
worden!..."
Ik sla een blik op de wapens en verzeker mij, dat zij in goeden staat
zijn. Mijn oom ziet, wat ik doe, en maakt eene goedkeurende beweging.
Reeds verraden geweldige golvingen van de oppervlakte der baren de
onrust der dieper liggende lagen. Het gevaar is nabij. Wij moeten op
onze hoede zijn.
Dinsdag 18 Augustus.--Het wordt avond, of liever het oogenblik komt,
waarop de slaap onze oogleden bezwaart; want het wordt nooit nacht
op dezen oceaan en het onverzoenlijke licht vermoeit hardnekkig onze
oogen, alsof wij onder de zon der poolzeeen voeren. Hans staat aan
het roer. Gedurende zijne wacht slaap ik in.
Twee uur later doet een vreeselijke schok mij ontwaken. Het vlot is
met eene onbeschrijfelijke kracht opgeheven en twintig vadem verder
nedergeworpen geworden.
"Wat is er gaande?" roept mijn oom; "hebben wij gestooten?"
Hans wijst met den vinger op een afstand van twee honderd vadem eene
zwartachtige massa, die beurtelings rijst en daalt. Ik bezie haar en
roep uit:
"Het is een kolossale bruinvisch!"
"Ja!" antwoordt mijn oom; "en ziedaar ook een buitengewoon groote
zeedraak!"
"En verder een monsterachtige krokodil! Zie zijn breeden muilen de
rijen tanden, waarmede deze gewapend is. Ha! hij verdwijnt!"
"Een walvisch! een walvisch!" roept de professor. "Ik merk zijne
ontzaglijke vinnen! Zie, wat al lucht en water hij uit zijne neusgaten
spuit!"
Inderdaad verheffen zich twee vloeibare zuilen op eene aanmerkelijke
hoogte boven de zee. Wij staan verbaasd, ontsteld, beangst tegenover
deze troep zeemonsters. Zij hebben bovennatuurlijke afmetingen en
het kleinste hunner zou het vlot met een beet verbrijzelen. Hans
wil te loefwaart afhouden, om die gevaarlijke buren te ontwijken;
maar hij bemerkt aan de andere zijde niet minder geduchte vijanden:
eene veertig voet groote schildpad en eene slang van dertig voet,
die haar geduchten kop boven de golven uitsteekt.
Het is onmogelijk om te vluchten. Die kruipe
|