n, dat naar beweerd en betwist werd,
dat van Teuthobochus, koning der Cimbren, zou geweest zijn. Had ik
in de vorige eeuw geleefd, ik zou met P. Campet geplukhaard hebben
over het bestaan van den voorwereldlijken mensch van Scheuchzer. Ik
heb het geschrift in handen gehad, getiteld: Gigan...."
Hier bleek het natuurlijke gebrek van mijn oom, die in het openbaar
geen moeilijke woorden kon uitspreken.
"Het geschrift, getiteld Gigan...."
Hij kon het niet verder brengen.
"Giganteo...."
Onmogelijk! Het moeielijke woord wilde er niet uit! Wat zou men hem
op het college hebben uitgelachen!
Eindelijk wrong hij tusschen een paar vloeken in, uit de keel:
Gigantosteologie.
Op vlugger toon ging hij voort:
"Ja, mijne heeren, ik weet daar alles van. Ik weet ook, dat Cuvier
en Blumenbach die beenderen hebben gehouden voor overblijfselen van
mammouths en andere dieren uit het quaternaire tijdperk. Maar hier
zou elke twijfeling eene beleediging der wetenschap zijn. Ziedaar het
lijk! Gij kunt het zien, gij kunt het aanraken! Het is geen geraamte,
het is een volledig lichaam, uitsluitend bewaard als bijdrage tot de
natuurkundige geschiedenis van den mensch!"
Ik had geen lust om die bewering tegen te spreken.
"Indien ik het in een oplossing van zwavelzuur kon leggen," ging mijn
oom voort, "zou ik er alle aardachtige aanhangselen en schulpen af
weeken. Maar ik heb hier geen zwavelzuur. Intusschen, het zij zoo
als het wil, het lijk zal ons zijn eigene geschiedenis verhalen."
De professor nam het lijk en ging er mede om als de handigste vertooner
van zeldzaamheden.
"Gij ziet," hernam hij, "het haalt geen zes voet lengte, en wij zijn
dus ver van de voorgewende reuzen. Wat het ras betreft, waartoe het
behoort, dit is buiten allen twijfel het kaukasische, het blanke,
het onze! De schedel is regelmatig eivormig, zonder vooruitstekende
oogbeenderen of verlengde kaakbeenderen. Het vertoont geen spoor van
prognathismus dat den gelaatshoek wijzigt [15]. Meet dien hoek, hij is
bijna 90 deg.. Maar ik zal nog verder gaan op den weg der gevolgtrekkingen,
en dus zeggen, dat dit voorwerp behoort tot het ras van Japhet--den
Indo-Germaanschen stam--, van Indie tot aan de westelijke streken
van Europa verspreid. Lacht niet, mijne heeren!"
Niemand vertrok een mond tot lachen; maar de professor was gewoon
ongeloovige lachjes te zien verschijnen op het gelaat zijner
toehoorders te midden van het uitkramen zijner geleerdheid.
"Voor
|