bergen in het
westen waren die van Calabrie! En die vulkaan, die aan den zuidelijken
gezichteinder verrees, was de Etna, de vreeselijke Etna zelf!
"Stromboli! Stromboli!" herhaalde ik.
Mijn oom begeleidde mij met zijne gebaren en woorden. Het was alsof
wij een koor zongen!
"O! welk eene reis! Welk eene vreemde reis! Den eenen vulkaan waren
wij in, een anderen uitgekomen, en die andere lag meer dan twaalf
honderd uur gaans van den Sneffels, van dat barre IJsland, dat op
de grenzen der aarde ligt! De toevalligheden op dezen tocht hadden
ons in de liefelijkste streken der aarde overgevoerd! Wij hadden het
gewest der eeuwige sneeuw verlaten voor dat van het eindelooze groen,
en de grauwe mist der koude luchtstreek boven ons gelaten om terug
te komen onder den azuren hemel van Sicilie!
Na een heerlijken maaltijd, uit ooft en frisch water bestaande, gingen
wij weder op weg om de haven van Stromboli te bereiken. Het scheen ons
niet voorzichtig toe om te zeggen, hoe wij op het eiland gekomen waren:
de bijgeloovige geest der Italianen zou ons stellig aangezien hebben
voor duivels, die de hel had uitgebraakt; wij moesten er dus vrede
mede hebben om voor eenvoudige schipbreukelingen door te gaan. Dat
was minder roemvol, maar veiliger.
Onderweg hoorde ik mijn oom mompelen:
"Maar het kompas! het kompas, dat het noorden aanwees! hoe moet ik
dat verklaren?"
"Op mijne eer!" zeide ik op een minachtenden toon, "wij moeten het
maar niet verklaren; dat is het gemakkelijkst!"
"Dat zou wat moois wezen! Een professor aan het Johannaeum, die
de oorzaak van een natuurverschijnsel niet kon vinden, mocht zich
wel schamen!"
Zoo sprekende, werd mijn oom, half naakt, met de lederen beurs om de
lendenen en den bril op den neus, weder de verschrikkelijke professor
in de delfstofkunde.
Een uur nadat wij het olijvenboschje verlaten hadden, kwamen wij aan
de haven San-Vicenzo, waar Hans het loon voor zijne dertiende week
dienst vorderde, dat hem met warme handdrukken werd uitbetaald.
Al deelde hij in dit oogenblik ook niet in onze zeer natuurlijke
aandoening; zoo liet hij zich toch medeslepen door een gevoel van
buitengewone openhartigheid.
Met de toppen zijner vingers drukte hij zacht onze beide handen en
begon te glimlachen.
HOOFDSTUK XLV
In Hamburg terug.--Hans vertrekt naar IJsland.--De polen
van het kompas verwisseld.
Ziehier het slot van een verhaal, waaraan zelfs zij, die gewoon zijn
|