t alle landen.
Ik voor mij kon zijne theorie van de afkoeling niet aannemen: in
spijt van hetgeen ik gezien heb, geloof ik en zal ik altijd gelooven
aan de inwendige hitte; maar ik geef toe, dat sommige nog duistere
omstandigheden die wet kunnen wijzigen door de werking van natuurlijke
verschijnselen.
Terwijl die vraagstukken aan de orde van den dag waren, ondervond
mijn oom eene ware smart. Hans had, in weerwil van zijn aanhouden,
Hamburg verlaten; de man, wien wij alles te danken hadden, wilde
niet toelaten, dat wij onze schuld aan hem afbetaalden. Hij kreeg
het heimwee naar IJsland.
"Farval!" zeide hij op zekeren dag en met dien eenvoudigen
afscheidsgroet vertrok hij naar Reikiavik, waar hij behouden aankwam.
Wij waren bijzonder gehecht aan onzen dapperen eiderjager; zijne
afwezigheid zal hem nooit doen vergeten door hen, wier leven hij heeft
gered, en stellig zal ik niet sterven zonder hem voor het laatst nog
eens gezien te hebben.
Ten slotte voeg ik er nog bij, dat die "Reis naar het middelpunt der
aarde" verbazend veel opzien in de wereld baarde. Zij werd gedrukt en
in alle talen overgezet; de grootste dagbladen namen er de voornaamste
gedeelten van over, die in het kamp der geloovigen en ongeloovigen
met eene gelijke overtuiging werden beoordeeld, besproken, bestreden
en verdedigd. Mijn oom had het zeldzame voorrecht van nog bij zijn
leven al den roem te genieten, dien hij verworven had, en zelfs Barnum
bleef niet achter met het voorstel om hem voor eene zeer hooge som
in de Vereenigde Staten "ten toon te stellen."
Maar eene verveling, ja eene kwelling sloop onder al dien roem. Eene
zaak bleef onverklaarbaar, die van het kompas. Voor een geleerde nu
wordt zulk een onverklaard natuurverschijnsel eene marteling voor
het verstand. Welnu! de hemel had voor mijn oom een volmaakt geluk
weggelegd.
Toen ik eens eene verzameling delfstoffen in zijn kabinet rangschikte,
bespeurde ik dat beruchte kompas en begon het te onderzoeken.
Reeds zes maanden lang lag het daar in een hoek, zonder iets te
vermoeden van al het hoofdbreken, dat het veroorzaakte.
Hoe groot was daar op eens mijne verbazing! Ik begon te schreeuwen. De
professor kwam aanloopen.
"Wat is er toch te doen?" vroeg hij.
"Dat kompas!"....
"Welnu?"
"Zijne naald wijst naar het zuiden en niet naar het noorden!"
"Wat zegt gij!"
"Zie maar! zijne polen zijn verwisseld."
"Verwisseld!"
Mijn oom keek, vergeleek, en deed het huis bev
|