der oogenblik omkomen, wij kunnen even goed ieder
oogenblik gered worden. Wees er dus op bedacht om van de geringste
omstandigheden partij te trekken."
"Maar wat moet ik doen?"
"Eten om uwe krachten te herstellen."
Op die woorden zag ik mijn oom met een verwilderden blik aan. Wat ik
tot nu toe had verzwegen, moest ik eindelijk zeggen:
"Eten?" herhaalde ik.
"Ja! zonder uitstel."
De professor voegde er in het deensch eenige woorden bij. Hans schudde
het hoofd.
"Hoe!" riep mijn oom, "is onze voorraad weg?"
"Ja! dit is alles wat nog over is: een stuk droog vleesch voor ons
drieen!"
Mijn oom zag mij aan, zonder mijne woorden te willen begrijpen.
"Welnu!" zeide ik, "denkt gij, dat wij nog gered kunnen worden?"
Er volgde op mijne vraag geen antwoord.
Een uur verliep. Ik begon een ergen honger te krijgen. Mijne
metgezellen leden ook, en niemand onzer durfde deze handvol
levensmiddelen aanraken.
Intusschen stegen wij nog altijd snel; soms belemmerde de lucht
onze ademhaling, gelijk de luchtreizigers die te snel stijgen,
het soms ondervinden. Maar dezen voelen eene koude, die toeneemt
naar mate zij in hoogere luchtlagen komen; wij ondergingen juist het
tegenovergestelde. De warmte nam op eene onrustbarende wijze toe en
steeg zeker wel tot veertig graden.
Wat beteekende die verandering? Tot nu toe hadden de feiten
de theorien van Davy en Lidenbrock bevestigd; tot nu toe hadden,
bijzondere omstandigheden van tegen het vuur bestand zijnde rotsen, van
electriciteit, van magnetismus, de algemeene natuurwetten gewijzigd;
want de theorie van het inwendige vuur bleef, mijns inziens, de eenige
ware, de eenige verklaarbare. Zouden wij nu op eene plaats komen,
waar die verschijnselen zich in volle kracht openbaarden en waar de
hitte de rotsen volkomen smeltend maakte? Ik vreesde het en zeide
tot den professor:
"Al verdrinken wij niet, al worden wij niet verpletterd, al sterven
wij niet van honger, dan hebben wij toch altijd nog kans van levend
te verbranden."
Hij vergenoegde zich met de schouders op te halen en verviel weder
in gepeins.
Een uur verliep en met uitzondering van een geringe toeneming
van hitte, bracht geen voorval eenige verandering in onzen
toestand. Eindelijk verbrak mijn oom het stilzwijgen.
"Welaan!" zeide hij, "wij moeten een besluit nemen."
"Een besluit nemen?" antwoordde ik.
"Ja! wij moeten onze krachten herstellen. Als wij ons leven eenige uren
trachten te rekken door de
|