onze tocht werd gestuit door een daar liggend verbazend
groot rotsblok.
"Vervloekt blok!" riep ik toornig uit, toen ik mij zoo plotseling
zag ophouden door een onoverkomelijken hinderpaal.
Wij zochten te vergeefs links en rechts, boven en beneden, er bestond
geen doorgang, geene splitsing. Ik was diep teleurgesteld en wilde
de wezenlijkheid van dien hinderpaal niet aannemen. Ik bukte. Ik zag
onder het blok. Geene tusschenruimte. Er boven. Dezelfde granieten
slagboom. Hans hield het licht van de lamp bij ieder punt van den wand,
maar hij was nergens afgebroken. Wij moesten alle hoop opgeven om er
door te komen.
Ik was op den grond gaan zitten; mijn oom liep met groote schreden
den gang op en neder. "Maar Saknussemm dan?" riep ik.
"Ja!" zeide mijn oom, "is hij dan door deze steenen deur tegen
gehouden?"
"Neen! neen!" hernam ik driftig. "Dit rotsblok heeft, tengevolge van
den een of anderen schok of van een dier magnetische verschijnselen,
die de aardschors schudden, plotseling dezen doorgang gesloten. Er
zijn vele jaren verloopen tusschen den terugkeer van Saknussemm en den
val van dit blok. Is het niet duidelijk, dat deze galerij voorheen
een weg voor de lava is geweest en dat de uitgebraakte stoffen er
toen onbelemmerd doorstroomden? Zie! dit granieten dak vertoont nog
jonge scheuren; het bestaat uit samengevoegde stukken, uit verbazend
groote steenen, alsof eene reuzenhand aan dezen onderbouw had gewerkt;
maar eens is de schok heviger geweest, en dit blok, dat gelijkt op
een ontbrekenden sleutel van het gewelf, is op den grond gegleden en
heeft den doortocht versperd. Het is een toevallige hinderpaal, dien
Saknussemm niet heeft aangetroffen, en als wij hem niet omverwerpen,
dan zijn wij niet waard het middelpunt der aarde te bereiken!"
Zoo sprak ik! De ziel des professors was geheel in mij overgegaan. De
zucht tot ondekkingen bezielde mij.
Ik vergat het verledenene, ik verachtte de toekomst. Er bestond voor
mij niets meer op de oppervlakte van den bol, in welks binnenste ik
begraven was, steden, noch velden, noch Hamburg, noch Koningstraat,
noch mijne arme Graeuben, die mij voor altoos verloren moest wanen in
de ingewanden der aarde....
"Welnu!" hernam mijn oom, "laten wij ons met het houweel en het
breekijzer een weg banen en die muren omverwerpen!"
"Het is te hard voor het breekijzer!" riep ik.
"Dan het houweel!"
"Met het houweel zal het te lang duren!"
"Maar!..."
"Welnu! het kruit! de
|