n die
electriciteit, die stormen deed ontstaan in het midden der aarde.
Deze theorie van de natuurverschijnselen, die wij bijgewoond hadden,
scheen mij voldoende toe; want hoe groot de natuurwonderen ook zijn
mogen, toch kunnen zij altijd uit natuurkundige redenen verklaard
worden.
Wij liepen dus over eene soort van aangespoelden grond door het water
gevormd, gelijk al de gronden van dat tijdperk, die zoo kwistig over
de oppervlakte van den aardbol verspreid zijn. De professor onderzocht
oplettend iedere kleine ruimte in de rotsen. Bestond er ergens eene
opening, dan was het van belang voor hem om er de diepte van te peilen.
Eene mijl ver hadden wij het langs de oevers der Lidenbrock-zee
gehouden, toen het voorkomen van den grond plotseling veranderde. Het
scheen alsof alles omgewoeld was door eene hevige rijzing der
benedenlagen. Op verschillende plaatsen toonden hoogten en diepten
een geweldige verplaatsing van den bodem aan.
Met moeite klauterden wij over deze verwarde massa granietstukken,
keisteenen, kwartsblokken en aangespoelde gronden, toen zich eene laag,
meer dan eene laag, eene geheele vlakte vol beenderen aan onze blikken
vertoonde. Men zou gezegd hebben, dat het een onmetelijk kerkhof was,
waar het gebeente der geslachten van twintig eeuwen nederlag. In de
verte vertoonden zich hooge stapels van dergelijke overblijfselen,
zich uitstrekkende zoover het oog reikte en die zich in een nevel
verloren. Daar, op drie vierkante mijlen misschien, lag de geheele
geschiedenis van alle dierlijk leven opeengestapeld; eene geschiedenis,
slechts met flauwe trekken beschreven in de nieuwere aardlagen der
bewoonde wereld.
Een ongeduldige nieuwsgierigheid overmeesterde ons. Met een dof geluid
kraakten onder onze voeten de overblijfselen dier voorhistorische
gedierten, welke in de musea der groote steden als kostbare voorwerpen
worden ten toon gesteld. Duizend Cuviers zouden niet toereikende
geweest zijn om die verbazende beenderenhoopen tot volledige geraamten
bijeen te voegen.
Ik stond verbaasd. Mijn oom had zijne lange armen opgeheven naar het
dikke gewelf dat boven onze hoofden was uitgespannen. Zijn geheele
voorkomen kenteekende een onbegrensde verbazing, zijn gapende mond,
zijne achter de brilleglazen schitterende oogen, zijn hoofd dat
op en neder, rechts en links, heen en weder getrokken werd. Hij
stond voor een onschatbare verzameling leptotherien, mericotherien,
lophodions, anoplotherien, megatherien, m
|