verschijnsel.
Naarmate wij naderen, worden de afmetingen der waterzuil
grootscher. Het eilandje stelt met eene bedrieglijke juistheid een
walvischaardig dier voor, welks kop tien vadem boven de golven
uitsteekt. De geyser, een woord, dat "woede" beteekent, verheft
zich statig aan het uiteinde. Van tijd tot tijd hebben er doffe
ontploffingen plaats, en de verbazende waterstraal, door hevigen
toorn aangegrepen, schudt zijn vederbos van dampen en stijgt tot de
eerste wolkenlaag. Hij staat op zich zelven. Zwaveldampen noch heete
bronnen omringen hem, en al de vulkanische kracht vereenigt zich
in hem. De stralen van het electrische licht vermengen zich met die
verblindende waterzuil, waarvan elke droppel geschakeerd wordt met
de prismatische kleuren.
"Aan wal gaan!" beval de professor.
Maar wij moeten zorgvuldig die waterhoos vermijden, die het vlot in
een oogenblik zou doen zinken. Behendig sturende brengt Hans ons aan
het uiteinde van het eilandje.
Ik spring op de rots; mijn oom volgt mij gezwind, terwijl de jager op
zijn post blijft, als iemand die boven zulke verwondering verheven is.
De bodem bestaat uit graniet vermengd met kiezelachtigen tufsteen;
hij beeft onder onze voeten, gelijk de wanden van een stoomketel,
waartegen oververhitte stoom bonst; hij is brandend heet. Wij komen
in het gezicht van een klein bekken in het midden, waaruit de geyser
zich verheft. Ik dompel een thermometer in het kokende water, die
eene hitte van honderd drie en zestig graad teekent.
Dit water komt dus uit een vuurhaard. Dat is lijnrecht in strijd
met de theorien van professor Lidenbrock. Ik kan niet nalaten het op
te merken.
"Welnu!" antwoordt hij, "wat bewijst dit tegen mijne leer?"
"Niets!" zeg ik op een drogen toon, ziende dat ik stoot op eene
ongeneeslijke stijfhoofdigheid.
Niettemin moet ik bekennen, dat wij tot nu toe buitengewoon begunstigd
zijn, en dat deze reis, door eene mij onbekende oorzaak, volbracht
wordt onder bijzondere warmtetoestanden; maar het is, dunkt mij,
stellig zeker dat wij vroeger of later in die streken zullen komen,
waar de inwendige warmte de uiterste grenzen bereikt en alle
graadverdeelingen der thermometers overtreft.
"Wij zullen wel zien." Zoo sprak de professor, die, na dit vulkanische
eilandje naar zijn neef genoemd te hebben, het sein geeft om ons
weder in te schepen.
Ik blijf nog eenige minuten den geyser beschouwen. Ik merk op, dat de
toevoer van zijn straal onregelmatig is,
|