richten zich overeind als
in de nabijheid eener electriseermachine. Mij dunkt dat mijne makkers,
zoo zij mij thans aanraakten, een geweldigen schok zouden ondervinden.
Des morgens te tien uur zijn de voorteekenen van den storm nog
beslissender; men zou zeggen, dat de wind gaat liggen, om beter adem
te scheppen; de wolk gelijkt op een verbazenden zak, waarin de orkanen
opgezameld worden.
Ik wil geen geloof hechten aan de bedreigingen des hemels, en toch
kan ik niet nalaten te zeggen:
"Daar is slecht weder in aantocht."
De professor antwoordde niet. Hij heeft een onuitstaanbaar humeur,
omdat hij den oceaan zich eindeloos ver voor zich ziet uitstrekken. Hij
haalt op mijne woorden de schouders op.
"Wij krijgen storm", zeg ik, de hand naar den gezichteinder
uitstekende; "die wolken dalen op de zee neder als om haar te
verpletteren!"
Algemeene stilte. De wind zwijgt. De natuur ziet er uit als een doode
en ademt niet meer. Het slappe zeil valt in groote plooien tegen den
mast, waarop ik reeds een klein Sint-Elmusvuur zie schitteren. Het
vlot ligt onbeweeglijk in eene dikke zee zonder golfslag. Maar, als
wij toch niet vorderen, waartoe moeten wij dan dat zeil behouden,
dat ons bij den eersten schok van den storm in het verderf kan storten?
"Wij moesten het zeil strijken," zeg ik, "en onzen mast kappen:
dat zou voorzichtig zijn."
"Neen, voor den duivel!" roept mijn oom, "honderd maal neen! Laat
de wind ons aangrijpen, de storm ons medevoeren! maar laat ik toch
eindelijk de rotsen van den oever zien, al moest ons vlot er in
duizend stukken op verbrijzeld worden!"
Die woorden zijn nog niet gesproken, of de gezichteinder verandert in
het zuiden eensklaps van aanzien; de opeengehoopte dampen lossen zich
op in water, en de lucht, die met kracht toesnelt om de ledige plaatsen
door de verdichting ontstaan te vullen, wordt een orkaan. Hij komt
uit de verste hoeken van het hol. De duisternis neemt toe. Nauwelijks
kan ik eenige onvolledige aanteekeningen maken.
Het vlot wordt opgelicht en geslingerd. Mijn oom wordt van zijne
plaats afgeworpen. Ik sleep mij naar hem toe. Hij heeft zich stevig
vastgeklemd aan een kabeltouw en schijnt met genoegen dat schouwspel
der losgelaten elementen te aanschouwen.
Hans beweegt zich niet. Zijne lange haren, door den orkaan opgewaaid
en op zijn onbeweeglijk gelaat nedervallende, geven hem een
vreemd voorkomen; want hunne uiteinden zijn bedekt met lichtgevende
electrische straalbu
|